INSTAPDICTEE werkwoorden

Werkwoord spelling
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoord spelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd



Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
WACHTEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
SLAPEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke

werkwoorden


hebben de

KRACHT

om in de verleden tijd

van klank te veranderen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typ een voorbeeld van
een sterk werkwoord

Slide 13 - Woordweb

Bedenk zelf voorbeelden, zoals:
denk - dacht
lieg - loog
zwem - zwom
Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd

zwakke werkwoorden





In het enkelvoud: stam + te / stam + de

In het meervoud:
stam + ten / stam + den
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden 
spelen-speelde-gespeeld

maken-maakte-gemaakt

vertellen-vertelde-verteld

raken- raakte-geraakt


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


                            
Twijfel je?
Als de laatste letter van de stam voorkomt in
't
ex-kofschip, schrijf je in de verleden tijd -te(n).
Zo niet, dan schrijf je -de(n). 
Regel
Leer de regels uit je hoofd.
't ex-kofschip

Slide 17 - Tekstslide

werken - werk
De 'k' komt voor in 't ex-kofschip, dus is de verleden tijd werkte.

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-
gelopen - gefietst - gemaakt

Een voltooid deelwoord kan ook met be- beginnen
betaald -  begroet - begraven

Een voltooid deelwoord kan ook met ver- beginnen
verrast - verteld - verhuisd

Zwakke werkwoorden: -t of -d
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord kan ook met ont- beginnen
ontdekt - ontwaakt - ontvoerd

Een voltooid deelwoord kan ook met her- beginnen
herdenkt - herplaatst - hersteld

Een voltooid deelwoord eindigt op: 
Zwakke werkwoorden: -t of -d
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZWAKKE WERKWOORDEN

STAP 1

schrijf het wordt ge - op

STAP 2

zet de ik vorm van het werkwoord erachter - ge bloos

STAP 3 

Zit de z van blozen in het 't ex kofschip? Nee, dzet er dan een d achter.

ge bloos d


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

begraven
A
begraaft
B
begraafd
C
begraven
D
gebegraafd

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

verven
A
geverft
B
geverfd
C
gevervt
D
gevervd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het volooid deelwoord van:

antwoorden
A
geantwoord
B
geantwoort

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

vertellen
A
vertelt
B
verteld
C
gevertelt
D
geverteld

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke tijd staat deze zin

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loes vierde haar verjaardag in het zwembad.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongen redde de hond.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het heeft vannacht verschrikkelijk gestormd en geregend.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doe wat er staat.
  • Ga staan!
  • Kijk naar buiten!
  • Ga zitten!

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weten jullie nog hoe dit heet?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebiedende wijs
  1. Begint met de ik-vorm van een werkwoord.
  2. Staat in de ik-vorm.
  3. Geen onderwerp in de zin.
  4. Eindigt met een uitroepteken.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende zin in gebiedende wijs:

Mijn moeder vraagt of ik naar school wil lopen
A
Ik loop naar school.
B
Ik liep naar school.
C
Loop naar school!
D
Loop jij naar school?

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnen staan in de gebiedende wijs?
Er zijn twee goede antwoorden.
A
Ga weg.
B
Ik wil dat niet.
C
Houd je mond dicht.
D
Luisteren doet groep 7 altijd heel goed.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelling

Instapdictee werkwoorden

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies