Wohnen

Kapitel 7
Wohnen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Kapitel 7
Wohnen

Slide 1 - Tekstslide

Was haben wir letztes Mal gemacht?​
De betekenis raden van woorden over wonen​ , voegwoorden herkennen en gebruiken​ en weten wat Bauhaus is​

Doel: ​
-het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken
-de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken 

Succescriteria:​
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval (onderwerp) gebruiken
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval (lijdend voorwerp) gebruiken
- de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Wohnen


Leerdoel:
Je leert woorden om jullie huis / je kamer te beschrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf Duitse woorden die
met het thema wonen
hebben te maken!

Slide 4 - Woordweb

Stappenplan
1. Doe je boek B open op blz 62-63 en neem de woordjes door!
2. Ga daarna verder met LessonUp en geef antwoord op de vragen.
3. Evaluatie

Slide 5 - Tekstslide

Doe je boek dicht en bekijk de video van de volgende slide!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

de kamer = ...
A
das Zimmer
B
die Küche
C
der Flur
D
der Garten

Slide 8 - Quizvraag

de tuin = ...
A
der Garten
B
der Flur
C
die Küche
D
das Fenster

Slide 9 - Quizvraag

de muur = ...
A
die Küche
B
das Fenster
C
die Wand
D
die Wohnung

Slide 10 - Quizvraag

de badkamer = ...
A
die Toilette
B
das Badezimmer
C
das Schlafzimmer
D
das Wohnzimmer

Slide 11 - Quizvraag

de deur = ...
A
der Tisch
B
der Stuhl
C
die Küche
D
die Tür

Slide 12 - Quizvraag

de bank (in de woonkamer) = ...
A
der Schrank
B
das Fenster
C
das Sofa
D
das Zimmer

Slide 13 - Quizvraag

de winkel
kijken
de wc
het flatgebouw
knus
verhuizen
wennen aan
das Klo
umziehen
sich gewöhnen an
das Geschäft
das Hochhaus
schauen
gemütlich

Slide 14 - Sleepvraag

weiß
grün
lila/violett
gelb
grau
orange
schwarz
braun
blau
rosa
beige
rot

Slide 15 - Sleepvraag

Hoe vond je het gaan?
A
heel goed
B
goed
C
moeilijk
D
redelijk

Slide 16 - Quizvraag

Wat heb jij geleerd?

Slide 17 - Open vraag

Hoe heb jij geleerd?

Slide 18 - Open vraag

Wat ga jij doen om je kennis over het thema "wohnen" te verhogen?

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits op die je kent.

Slide 20 - Open vraag

Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
ik
ich
mich
Welches Bett ist für mich?
jij
du
dich
Das Poster ist für dich.
hij
er
ihn
Hast du eine Lampe für ihn?
zij
sie
sie
Hier ist ein Stuhl für sie.
het
es
es

Slide 21 - Tekstslide

Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
wij
wir
uns
Haben Sie ein Buch für uns?
jullie
ihr
euch
Ich habe das für euch bezahlt.
zij
sie
sie
Hier sind Stühle für sie.
u
Sie
Sie
Was kann ich für Sie tun?
wie
wer 
wen
Für wen hast du das mitgebracht?
wat
was
was
Was hast du da?

Slide 22 - Tekstslide


De vormen mich, dich enz. zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.

1e  Ich mag dieses Zimmer.
4e Ist dieses Zimmer für mich?

Ook het vragend voornaamwoord wer verandert in de vierde naamval van vorm.

1e Wer ist das?
4e Für wen sind diese Möbel?

Op Neue Kontakte online staat ook een filmpje over dit onderwerp.

Slide 23 - Tekstslide


Opdracht:​
  
NK Kap.7: Les E oef. 17, 18 en 19 online maken (10 minuten)​

Als je klaar bent, oefen je online met slim stampen de woordjes (15 minuten)

















Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:​

NK Buch B:  
NK Buch B: pag. 61 Grammatik leren​ 

Het huiswerk staat ook in magister!​

Slide 25 - Tekstslide

Afsluiting:​

​Wat hebben we vandaag geleerd?​ 

Wat lukte al wel, wat nog niet?​ 

Waren de opdrachten duidelijk en goed te doen?​ 

Als je een vraag over het huiswerk zou hebben, wat zou dat dan zijn?​
 

Vooruitblik: in de volgende les het persoonlijk en het vragend voornaamwoord in de 4e naamval gebruiken met voorzetsels​

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide