3. De verspreiding van het christendom

Welkom
Programma:
- Mededelingen
- Vorige keer 
- Leerdoelen
- 4.3 Verspreiding van het christendom
- Opdrachten
- Afsluiting

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Programma:
- Mededelingen
- Vorige keer 
- Leerdoelen
- 4.3 Verspreiding van het christendom
- Opdrachten
- Afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

De Franse Revolutie


1. Een oneerlijke verdeling
Begrippen
Jaartallen
Leerling

Slide 2 - Tekstslide

Eerst de naam: 
De Middeleeuwen

  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.

  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 3 - Tekstslide

Tijd van Grieken en Romeinen
(500 v. Chr. - 500 n. Chr.)
Tijd van Monniken en Ridders
(500-1000)
(Vroege Middeleeuwen)
Tijd van Steden en Staten
(1000-1500)
(Late Middeleeuwen)
1492: Columbus 'ontdekt' Amerika
(Einde van de Middeleeuwen)
⚓️
476: Val van het West-Romeinse Rijk
(Begin van de Middeleeuwen)
🔥
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
(1500-1600)
Tijd van Regenten en Vorsten
(1600-1700)
Tijd van Pruiken en Revoluties
(1700-1800)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land in zijn eentje
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land
D
De koning heeft zijn land in stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem

Slide 5 - Quizvraag

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft
B
Hij moet het land bewerken voor zijn leenheer
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan achterleenmannen

Slide 6 - Quizvraag

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft
B
Hij moet het land bewerken voor zijn leenheer
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan achterleenmannen

Slide 7 - Quizvraag

Een ander woord voor horige is:
A
Leenman
B
Leenheer
C
Vazal
D
Boer

Slide 8 - Quizvraag

Het systeem van heren en horigen die samenleven op een domein heet ...
A
Herendiensten
B
Vazalliteit
C
het Hofstelsel
D
het Drieslagstelsel

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin past het beste bij het hofstelsel?
A
Een groep machtige boeren
B
boeren die in ruil voor bescherming op het land van een heer werken
C
Systeem waarbij de leenheer zijn land liet besturen door vazallen
D
Het leven aan het hof van Karel de Grote

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoel
Aan het eind van deze paragraaf:
-Weet je wat heidenen waren.
- Weet je wie Bonifatius en Willibrord waren.
-Weet je waarom kloosters belangrijk waren bij het verspreiden van het christendom.
- Kun je uitleggen hoe het Christendom verspreid werd over Europa.

Slide 11 - Tekstslide

Wat weet jij eigenlijk
van de kerk?

Slide 12 - Woordweb


De hulp van God

  • Het leven van de mensen in de vroege Middeleeuwen was zwaar.
  • Veel van de dingen om hen heen begrepen ze niet.

  • Bij ziektes, natuurrampen of hongersnoden vroegen ze God om hulp.
  • De mensen van de kerk, de geestelijken, hielpen hen hierbij.
  • Hiervoor moesten de boeren wél belasting betalen...

Slide 13 - Tekstslide

Germaanse goden
  • Rond 500 geloofden veel mensen in het gebied van de Friezen en het huidige  Duitsland in Germaanse goden:
  • Donar & Freya
  • Natuurgoden.
  • Vereren van stenen, heilige bomen en bronnen.
  • Christenen noemden deze mensen heidenen

Slide 14 - Tekstslide

Heidenen
  • Frankische koningen en geestelijken vonden dat deze heidenen bekeerd moesten worden.
  • Ze probeerden Noord-Nederland en Duitsland te veroveren.

Slide 15 - Tekstslide


Kloosters


  • Geestelijken, zoals priesters, monniken en nonnen, woonden en leefden vaak veel eenvoudiger.

  • Monniken en nonnen waren zelf niet rijk, de kloosters soms wél: zij hadden veel grond en kregen pacht van de boeren op hun land.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

  • Monniken kregen op hun tochten om mensen te bekeren hulp en bescherming van Frankische koningen.
  • Geestelijken hielpen de Frankische koningen met het bestuur.

Slide 18 - Tekstslide

0

Slide 19 - Video

0

Slide 20 - Video

Bekeren
  • Waar dat lukte, stichtten monniken als Bonifatius en Willibrord kloosters.

Slide 21 - Tekstslide

Willibrord was een Engelse missionaris die probeerde de Friezen tot het Christendom te bekeren. De Friezen zaten daar niet op te wachten.
Bonifatius was ook een Engelse missionaris die probeerde de Friezen te bekeren. Dit lukte niet: in 754 werd hij door Friezen in Dokkum vermoord.

Slide 22 - Tekstslide

  • De kerk verbood heidense gebruiken en feesten, maar zonder succes. 
  • Om de overgang naar het nieuwe geloof wat makkelijk te maken bedachten priesters iets slims.
  • Ze koppelde de heidense feesten aan belangrijke christelijke gebeurtenissen.

Slide 23 - Tekstslide

Midwinterfeest werd Kerstmis
  • Germanen vierden het midwinterfeest: 
  • De Germanen maakten licht en versieren bomen om te zorgen dat de lente terug zou komen. 
  • De kerk maakte daar het kerstfeest van. 
  • Om de geboorte van Jezus te vieren.  

Slide 24 - Tekstslide

Lentefeest werd Pasen
  • De Germanen hadden een Lentefeest: 
  • Grote vuren om de winter te verdrijven. 
  • De christenen maakten hier het Paasfeest van. 
  • Hierbij werd gevierd dat Jezus was opgestaan uit de dood.  

Slide 25 - Tekstslide

0

Slide 26 - Video

Invloed op dagelijks leven
  • Geloof speelde een steeds grotere rol in het dagelijks leven.
  • Elk dorp of domein had een kerk en een priester.
  • De priester hielp gelovigen om te leven volgens de christelijke regels: dopen & trouwen in de kerk.
  • Elke zondag gingen christenen naar de kerk.
  • In de grond van de kerk werden doden begraven.
  • Op zon- en feestdagen hoefde je niet te werken.

Slide 27 - Tekstslide

Hemel & de hel
  • Als je je aan de regels van de kerk hield, zou je na de dood in de hemel komen.
  • Als je slecht leefde, moest je eeuwig branden in de hel.
  • Mensen waren bang om in de hel te komen en luisterden daarom goed naar de geestelijken.
  • Alleen geestelijken hadden immers contact met god.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Standensamenleving
  • Ieder had zijn eigen plek en taak
  • 1. Geestelijken
  • 2. Adel
  • 3. Boeren

Slide 30 - Tekstslide

Standensamenleving
  • Geestelijkheid bidden voor de mensen.
  • Edelen beschermen geestelijken en boeren.
  • Boeren bewerkten het land en zorgden voor voedsel.

Slide 31 - Tekstslide

Wisselen van stand?
  • Werd je geboren als edelman, dan bleef je edelman en waren je kinderen ook van adel.
  • Een boer kon dus geen edelman worden.
  • Wel kon je als boer geestelijke worden, namelijk een lage geestelijke: bijv. monnik, non.
  • Als edelman werd je een hoge geestelijke: bijv. bisschop.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’?
Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden

Slide 33 - Quizvraag

Door het harde leven gingen veel mensen het christendom extra belangrijk vinden. Waarom was dat zo?
A
De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B
In de Bijbel staat hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen.
C
Als je christen was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D
Als je arm, maar goed geleefd had, werd je na je dood erg rijk in de hemel.

Slide 34 - Quizvraag

Iemand die in de middeleeuwen het christendom verspreidde, noem je een:
A
Missionaris
B
Christenaar
C
Zendeling
D
Bekeerling

Slide 35 - Quizvraag

Wie werd er bij Dokkum vermoord?
A
Willibrord
B
Clovis
C
Benedictus
D
Bonifatius

Slide 36 - Quizvraag

Welke stand was het belangrijkste in de Middeleeuwen?
A
De 3e stand, de boeren zorgden immers voor voedsel
B
De 2e stand, de edelen zorgden immers voor bescherming.
C
De 1e stand, de geestelijken hadden immers contact met God.
D
Alle standen waren even belangrijk.

Slide 37 - Quizvraag

Sleep de teksten naar de juiste plek in de afbeelding
Ik ben van adel
Ik ben een geestelijke
Ik betaal pacht (huur)
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand

Slide 38 - Sleepvraag

Schrijf 2 dingen op die je vandaag geleerd hebt.

Slide 39 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 40 - Open vraag