In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 5
Werkt dat zo?
FORMATIEVE TOETS
Slide 1 - Tekstslide
Als de overheid de belastingen verlaagt?
A
dan stijgt het bruto loon
B
dan neemt de consumptie af
C
dan stijgt het netto loon
D
dan geef je minder uit
Slide 2 - Quizvraag
Meneer Boet heeft een bruto loon afgesproken met zijn werkgever van €4200. Aan loonheffing en sociale moet meneer Boet € 1500 euro afdragen. Hoeveel is zijn Netto Loon
A
€4200
B
€ 1500
C
€ 2700
D
€ 1700
Slide 3 - Quizvraag
Het geld wat je op de rekening gestort krijgt, dat is je
A
Netto loon
B
Bruto loon
Slide 4 - Quizvraag
1) bruto loon is lager dan netto loon 2) tussen bruto en netto loon zitten belastingen en werkgeverspremies
A
beide juist
B
1 juist
2 onjuist
C
1 onjuist
2 juist
D
beide onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Met een tijdelijke baan heb je werk voor?
A
bepaalde tijd
B
onbepaalde tijd
C
altijd
D
zonder proeftijd
Slide 6 - Quizvraag
Netto loon is
A
bruto loon + loonbelasting + premies
B
bruto loon minus vakantiegeld
C
bruto loon - (loonbelasting+premies)
D
altijd te weinig
Slide 7 - Quizvraag
Welke 2 wetten beschermen de werknemers
A
UWV en Arbowet
B
Arbowet en wettelijke gelijkheid
C
Arbowet en Arbeidstijdenwet
D
Arbeidstijdenwet en UWV
Slide 8 - Quizvraag
Juist of onjuist? Het minimumloon is voordelig voor werkgevers.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
Slide 10 - Quizvraag
Hoe jonger iemand is hoe lager het minimumloon is?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Redenen om te willen werken noem je..
A
Arbeidsredenen
B
Arbeidsoverweging
C
Arbeidsaanleiding
D
Arbeidsmotieven
Slide 12 - Quizvraag
Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF
Slide 13 - Quizvraag
Als je bij een appelboer de appels gaat plukken, dan werk je in:
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
je vrije tijd
Slide 14 - Quizvraag
Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar
Slide 15 - Quizvraag
Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank
Slide 16 - Quizvraag
Industrie is een onderdeel van de secundaire sector.
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?
A
werkgevers
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt
Slide 19 - Quizvraag
Jelle is 14 jaar en bezorgt kranten. Hoort hij bij de beroepsbevolking?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quizvraag
Bij een overschot op de arbeidsmarkt is er meer ....
A
aanbod.
B
vraag.
Slide 21 - Quizvraag
Een voorbeeld van de informele sector is...
A
leraar
B
vuilnisman
C
thuis vrijwillig helpen met stofzuigen
D
een potje voetbal kijken
Slide 22 - Quizvraag
Een voorbeeld van de formele sector is...
A
boodschappen door voor je oma
B
Stofzuigen bij jouw ouders
C
jouw kamer opruimen
D
bakker
Slide 23 - Quizvraag
Op de arbeidsmarkt komt (1) van arbeid van de beroepsbevolking en de (2) van de werkgevers.
A
(1) de vraag
(2) de vraag
B
(1) de vraag
(2) het aanbod
C
(1) het aanbod
(2) de vraag
D
(1) Het aanbod
(2) het aanbod
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een juiste volledige omschrijving van het UWV Werkbedrijf?
A
Het UWV werkbedrijf adviseert bedrijven.
B
Het UWV Werkbedrijf verstrekt uitkeringen.
C
Het UWV Werkbedrijf helpt mensen bij het vinden van een baan. Als het niet lukt om een baan te vinden kan men een uitkering aanvragen .
D
Het UWV werkbedrijf neemt mensen in dienst die zelf geen werk kunnen vinden.
Slide 25 - Quizvraag
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid
Slide 26 - Quizvraag
Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 27 - Quizvraag
Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.
Slide 28 - Quizvraag
Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 29 - Quizvraag
Sanne werkt in de winter bij de schaatsbaan. 's Zomers heeft zij geen werk.
Een bedrijf in Gelderland gaat failliet. Bij het bedrijf waren 1.250 mensen werkzaam waarvan ruim 89% in een straal van 35km van het bedrijf woonde.
Mensen kopen geen videobanden meer, daardoor sluit ook de laatste fabriek die videobanden produceerd.
Na het behalen van je diploma ben je korte tijd werkloos.
Door de coronacrisis zijn veel mensen werkloos geworden.
Structurele werkloosheid
Seizoens werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
conjuncturele werkloosheid
Slide 30 - Sleepvraag
Welke werkloosheid is wel tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid
Slide 31 - Quizvraag
Wat betekent regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is.
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.
Slide 32 - Quizvraag
Wanneer de mens wordt overgenomen door een machine is dat ... werkloosheid