4.Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2?
Slide 4 - Open vraag
Vraag 7
In een goedwerkend recyclesysteem gaat het zo
Maar bij plastic gaat het zo
Slide 5 - Tekstslide
Welke tekstverbanden weet je nog? Noem bij elk tekstverband een bijbehorend signaalwoord.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het verschil tussen waarderend argument en feitelijk argument?
Slide 7 - Open vraag
Argumentatie
Enkelvoudig (standpunt + 1 argument)
Nevenschikkend (standpunt + meerdere argumenten die naast elkaar staan). Herken je aan: 'en'
Onderschikkend (argument onderbouwen met een extra argument). Herken je aan: 'want'
Slide 8 - Tekstslide
Zij moet hier directeur worden, want zij heeft al haar zaken altijd in orde.
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Neven- en onderschikkende argumentatie
Slide 9 - Quizvraag
Ik vind Nederlands een heel leuk vak omdat ik het allemaal goed begrijp. Bovendien hebben we ook een leuke docent.
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Neven- en onderschikkende argumentatie
Slide 10 - Quizvraag
Hoe noem je het als een schrijver een argument onderbouwt met een ondersteunend argument?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Neven - en onderschikkende argumentatie
Slide 11 - Quizvraag
We moeten in lockdown, zodat we de ouderen kunnen beschermen. Zij zijn namelijk kwetsbaar.
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Neven- en onderschikkende argumentatie.
Slide 12 - Quizvraag
Wat ontkracht je door een tegenargument?
A
een standpunt
B
een argument
C
een weerlegging
Slide 13 - Quizvraag
Met een weerlegging ontkracht je een
A
standpunt
B
argument
C
tegenargument
Slide 14 - Quizvraag
Is B een weerlegging of tegenargument? A. Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers. B. Maar dat kost me wel een heel jaar.