In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Paragraaf 14.4
Slide 1 - Tekstslide
Kennen en kunnen (wat gaan we deze les doen)
Wat is druk?
Hoe kun je de druk berekenen?
Hoe kun je de druk vergroten of verkleinen?
Hoe kun je de druk omrekenen?
Slide 2 - Tekstslide
Katrollen en Takels
De werkkracht meent af met het aantal katrollen/touwen.
De hijslengte van het touw neemt juist toe.
Hijslengte = optilhoogte last x N (aantal katrollen/touwen)
Slide 3 - Tekstslide
Een combinatie van vaste en één of meerdere losse katrollen noem je een ...
A
Takel
B
hefboom
Slide 4 - Quizvraag
De kracht bij gebruik van een losse katrol neemt
A
Toe
B
Af
C
Blijft gelijk
Slide 5 - Quizvraag
Hoeveel katrollen heb je nodig als je 200N aan kracht levert en je wilt 1200N ophijsen?
A
1
B
4
C
6
D
8
Slide 6 - Quizvraag
Hiernaast zie je een takel.
Sleep de juiste namen naar de katrollen.
losse katrol
vaste katrol
Slide 7 - Sleepvraag
Vul de juiste woorden in:
Tijdens het ophijsen van een voorwerp verricht je ............................
Een losse katrol ............................ de benodigde kracht maar ............................ de trekafstand.
De richting wordt hier ............................ veranderd.
Een vaste katrol ............................ de benodigde kracht en ............................ de trekafstand. De richting wordt hier ............................ veranderd.
arbeid
halveert
verdubbelt
wel
niet
behoudt
behoudt
Slide 8 - Sleepvraag
Hier zie je een vaste katrol. Wat doet deze vaste katrol?
A
Behoudt de werkkracht, en verandert de richting
B
Halveert de werkkracht.
en verandert de richting
Slide 9 - Quizvraag
Je ziet drie takels. Stel de lastkracht van het gewicht is 1800 N Wat is NIET waar?
A
De werkkracht van takel a is 600 N
B
De werkkracht van takel c 200 N
C
De werkkracht van takel b is 400 N
Slide 10 - Quizvraag
Wat weet je al over druk?
Slide 11 - Woordweb
DRUK
Druk is de kracht die een voorwerp op een bepaald oppervlak uitoefent.
Slide 12 - Tekstslide
Verschil tussen kracht en druk?
Een kracht oefen je uit op een voorwerp. De kracht wordt uitgedrukt in Newton.
Druk is de kracht die een voorwerp uitoefent op een oppervlakte. Uitgedrukt in bv. Newton per vierkante meter.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Zwaartekracht berekenen:
Om de zwaartekracht op een voorwerp te berekenen gebruik je de formule F = m x g
Waar g = 10 N/kg
Slide 16 - Tekstslide
Formule
P=AF
F = Kracht
Eenheid = Newton
P = Druk
Eenheid = Newton/meter2 of Pascal
A = Oppervlakte
Eenheid =
m2
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Druk in de praktijk:
de naaldhakken van Angelina Jolie en een olifantenpoot
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Wat is de eenheid van kracht?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de eenheid van druk?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 26 - Quizvraag
Hoe bereken je de druk
A
oppervlakte x massa
B
oppervlakte x kracht
C
massa : oppervlakte
D
kracht : oppervlakte
Slide 27 - Quizvraag
Bereken de druk. Een voorwerp heeft een massa van 12 kg en staat op een ondersteunend vlak van 0,6 m2
A
2 N/m2
B
20 N/m2
C
200 N/m2
D
2000 N/m2
Slide 28 - Quizvraag
Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?
A
De banden verbreden
B
De banden versmallen
C
Minder banden
D
kleinere banden
Slide 29 - Quizvraag
Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter
Slide 30 - Quizvraag
Een punaise heeft een punt met een oppervlakte van 1 mm2. De dikke kant van de punaise is 100 mm2. Je duwt met een kracht van 50 N op de punaise. Wat is de kracht van de punaisepunt op het prikbord?
A
50 N
B
5000 N
C
0,5 N
D
50000 N
Slide 31 - Quizvraag
Bereken de druk van een dame van 70 kg die op naaldhakken loopt en met 1 hak op de grond staat. De naaldhak heeft een oppervlakte van 1 cm2