Grammatica zinsdelen H2 nwg

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* herhaling gr.zd klas 1
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de pv, ow, gezegde, lv, mv en bwb van een zin benoemen.

timer
10:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* herhaling gr.zd klas 1
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de pv, ow, gezegde, lv, mv en bwb van een zin benoemen.

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
Welke zinsdelen zijn er? Hoe vind je deze?

  • onderwerp (ow)
  • persoonsvorm (pv)
  • gezegde (wg / ng)
  • lijdend voorwerp (lv)
  • meewerkend voorwerp (mv)
  • bijwoordelijke bepaling (bwb)



Slide 2 - Tekstslide

Vragen
1. Neem de zin over en zet op de juiste plek zinsdeelstrepen. 

De broer van mijn vriendin stuurt me elke avond berichten via Instagram.

2. Noteer de persoonsvorm en het onderwerp van deze zin. 
Welke leerlingen klagen dagelijks over hun huiswerk?

3. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Ik ben samen met mijn broer iedere dag 10 minuten aan het hardlopen.

4. Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
De korstjes van het brood eet ik nooit op. 

5. Noteer de pv, ow, wg, lv, mv en bwb. *Let op: de zin hoeft niet alle zinsdelen te bevatten. 
Deze zomer zou ik samen met mijn vrienden naar Ibiza gaan.




timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Tekstslide

Verdeel de zinnen in twee groepen: 
een groep waar het onderwerp iets doet en een waar het onderwerp iets is.

1. Mama lief
2. Opa slaapt
3. Snoepje lekker
4. Hondje blaft
5. Jantje huilt
6. Ik moe

Doen
Zijn

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht
- maak tweetallen
- bedenk 5 tweewoordzinnen die "iets doen" en 
- bedenk 5 tweewoordzinnen die "iets zijn". 
(niet de zinnen die al geweest zijn)
- schrijf de 10 zinnen op.

Na 5 minuten bespreken we jullie antwoorden.
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde (ng/nwg)
Een naamwoordelijk gezegde (nwg) zegt dat iemand of iets is of wordt.

Het naamwoordelijk deel geeft een eigenschap aan van het onderwerp van de zin. 

Slide 7 - Tekstslide

Matthijs / wordt / later / zeer waarschijnlijk / wiskundeleraar.
ng = wordt [wiskundeleraar]
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.

Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (wiskundeleraar) van het onderwerp (Matthias) geeft. Het koppelwerkwoord (wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.


Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
- Is /wordt het onderwerp iets?
- Is er een koppelwerkwoord in de zin?
- Als het onderwerp iets is/wordt, stel de vraag: Wat + pv + ond + overige ww?

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde =
pv + nw.deel + overige werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan ng:

Slide 11 - Tekstslide



In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 12 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen en schrijf op in je schrift.

De docent is ziek.

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek.

  • is ziek = naamwoordelijk gezegde
  • is = werkwoordelijk deel
  • ziek = naamwoordelijk deel

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
Lesboek H2 grammatica zinsdelen
Opdracht 1 en 2

Als je hiermee klaar bent, ga je verder met opdracht 3. Dit is ook het huiswerk van deze week
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
Do 19-01:
H2 grammatica zinsdelen
m. opdr. 1 t/m 3

Slide 16 - Tekstslide

Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag


Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Mijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 22 - Open vraag

Welke vragen heb je nog?

Slide 23 - Open vraag

Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 24 - Poll