rekenen met stroom les 1, wet van Ohm

Rekenen met stroom, Les 1
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Rekenen met stroom, Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Rekenen met stroom, les 1
Welkom bij les 1, rekenen met stroom.
Voor iedereen die denkt, dat hebben we al gehad; is dit een korte herhaling.
Voor iedereen die rekenen met stroom moeilijk of ingewikkeld is, is deze les een aanzet, een extra uitleg op eigenlijk al wat je weet.
Ik probeer per onderwerp 2 vragen voor te doen,  10 vragen te geven die je zelf op moet lossen en 3 vragen als verdieping te geven.

Je bent een kladblok, liniaal, rekenmachine en een pen nodig bij deze lessen.

Deze les gaat over stroom in een eenvoudige, stabiele omgeving.
Er wordt geen rekening gehouden met leidingweerstand of spanningsverlies.
What you see is what you get! Veel succes en veel plezier! 

Slide 2 - Tekstslide

De wet van Ohm
De wet van Ohm geeft ons 
R = 

R = weerstand in Ω
U = spanning in V
I= stroom A
U/I

Slide 3 - Tekstslide

Extra uitleg
Mocht je het moeilijk vinden om te rekenen probeer dan ook eens de hulp van de website:


https://phet.colorado.edu/sims/html/ohms-law/latest/ohms-law_nl.html

Slide 4 - Tekstslide

Vraag. 1
Ik heb een batterij van 9 volt aangesloten op een zaklamp.
Op deze zaklamp heb ik een amperemeter aan gesloten. 
De amperemeter geeft aan dat er 0.25 Ampere door de meter loopt.

a. Hoeveel spanning staat er op de zaklamp?
b. Hoeveel stroom loopt er door de lamp?
c. Hoeveel weerstand wekt de lamp op?

Probeer voor jezelf op een papiertje de antwoorden te omschrijven.......
Hint:  Maak een schets/tekening.....

Slide 5 - Tekstslide

Vraag. 1 uitwerkingen
We schrijven eerst op wat er gegeven is.
Gegeven:
U = 9 V
I = 0.25 A

Gevraagd:
R=........ Ω

Oplossing:

R=          = 9 / 0.25

 R = 36 Ω
IU

Slide 6 - Tekstslide

Vraag. 2
Op een koude ochtend probeer ik mijn auto te starten. Ik stap in, steek de sleutel in het contact slot en draai de sleutel om.

KLIK...... en meer niet. Nog een keertje......Weer......KLIK. De startmotor wil niet rond. Daar sta ik dan.
Ik haal de multimeter uit het hok en meet de spanning van mijn accu. 
De meter geeft geeft 8 Volt aan.
Ik kruip verder onder de motorkap en lees op de startmotor dat deze een weerstand heeft  van 500 Ohm. 

a. Hoeveel stroom kan de startmotor nu trekken bij deze toestand van de accu?

In normale toestand geeft een accu ongeveer 12,4 Volt

b. Hoeveel stroom "gebruikt" de startmotor bij een gezonde accu? 

Slide 7 - Tekstslide

Vraag. 2 Uitwerking
a. Gegeven:                      b. Gegeven:
     U =  8 V                               U = 12,4 V
     R = 500 Ω                          R = 500 Ω 
     Gevraagd:                         Gevraagd:
      I = ......A                               I = ......A
     Oplossing:                        Oplossing:

     I = U/R  = 8/500                I = U/R = 12,4/500
     I = 0.016 A                           I = 0.025 A


Lijkt het ingewikkelder dan het is?

Slide 8 - Tekstslide

vraag. 3
Mijn batterij is 3,6 Volt, mijn totale weerstand is 15 Ω hoeveel stroom loopt er door het circuit???
A
I = 0.12 A
B
I = 0.24 A
C
I = 24 A
D
U= 0,24 Volt

Slide 9 - Quizvraag

Vraag. 4
Ik meet in een gesloten stroomkring een spanning van 4,8 volt en een stroom van 2 ampère. Hoeveel is mijn totale weerstand?
A
R = 9,6 Ω
B
R = 2,4 Ω
C
U = 9.6 V
D
I = 2,4 A

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 5
Door een vaste weerstand vloeit een stroom van 8 A. Hoe groot wordt de stroomsterkte als de spanning 3 x zo groot wordt?
A
Verandert niet
B
3 x zo groot
C
3 x zo klein
D
9 x zo groot

Slide 11 - Quizvraag

vraag 6,
Door een vaste weerstand vloeit een stroom van 9 A. De spanning aan de weerstand wordt tot de helft verminderd. Hoe groot is nu de stroomsterkte?
A
I = 18 A
B
I = 4,5 A
C
I= 9 A
D
U = 18 V

Slide 12 - Quizvraag

Vraag 7,
Door een gloeilamp, welke is aangesloten op 24 Volt, vloeit een stroom van 0,6 A. Hoe groot is de weerstand van deze lamp?
A
R = 14,4 Ω
B
R = 40,0 Ω
C
R = 48,0 Ω
D
R = 40 Watt

Slide 13 - Quizvraag

Vraag 8,
Van een toestel wordt de weerstand gehalveerd.
De stroomsterkte door het toestel mag niet veranderen.
Wat moet men met de spanning doen?
A
De spanning moet 2 x zo groot worden.
B
De spanning moet ook gehalveerd worden.
C
De spanning moet gelijk blijven.
D
De spanning kan wel afgesloten worden.

Slide 14 - Quizvraag

Vraag 9,
De stroomsterkte in een elektrische keten wil men verkleinen tot de helft. Men kan dat op 2 manieren doen.
Welke zijn de juiste 2 manieren?
A
De spanning verdubbelen, de weerstand verdubbelen
B
De spanning halveren, de weerstand verdubbelen
C
De spanning halveren, de weerstand halveren
D
De spanning verdubbelen, de weerstand halveren.

Slide 15 - Quizvraag

vraag 10,
De weerstand van een toestel gaat men verdubbelen en de spanning aan het toestel gaat men halveren.
Wat gebeurt er met de stroomsterkte?
A
De stroomsterkte wordt 2 x zo klein
B
De stroomsterkte wordt 4 x zo klein
C
De stroomsterkte wordt 4 x zo groot
D
De stroomsterkte wordt 2 x zo klein

Slide 16 - Quizvraag

vraag 11,
Op een spanning is een weerstand van 12 Ω aangesloten. Door de weerstand vloeit een stroom van 3 A. Hoe groot is de stroomsterkte als een weerstand van 36 Ω op de zelfde spanning wordt aangesloten?
A
U = 36 V
B
I = 1 A
C
I = 36 A
D
I = 9 A

Slide 17 - Quizvraag

Vraag 12,
Een soldeerbout heeft een weerstand van 880Ω en wordt op een spanning 220 V aangesloten. Hoeveel stroom gaat er door de soldeerbout?
A
I = 4 A
B
I = 0.25 A
C
I = 19.4 A
D
I = 2,5 A

Slide 18 - Quizvraag