5H 10.1 Voedingsstoffen deel 1

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht

Schrijf in je schrift:
1. Welke voedingsmiddelen jij vandaag gegeten hebt.

2. Weet je ook welke voedingsstoffen daarin zitten? Noteer dat dan ook. 

  1. Loop rustig het lokaal binnen en praat zachtjes
  2. Ga zitten op je stoel
  3. Oortjes doe je uit
  4. Je jas hang je over je stoel
  5. Pak je boek, schrift + pen
  6. Maak de startopdracht alleen en in stilte. 

timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Planning tot de volgende tentamenweek 
  • Start thema Voeding en vertering
  • Leerdoelen
  • Introductie filmpje --> 1, 5 minuut
  • Uitleg basisstof 1 --> Voedingsstoffen deel 1 (eiwitten, koolhydraten, vetten)
  • Opdrachten maken
  • Afsluiting 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voeding en vertering
10.1 Voedingsstoffen
10.2 Het verteringsstelsel
10.3 Chemische vertering
10.4 Resorptie
10.5 Gezonde voeding 



BiNaS tabel 82

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 10.1
  • Je kunt de kenmerken en functies noemen van zes groepen voedingsstoffen en van voedingsvezels.





Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Cellen

Cellen zijn opgebouwd uit
organische &
anorganische stoffen



Organische stoffen --> afkomstig van organismen of producten daarvan. C- en H- atomen. Grotere moleculen, energie. 

Anorganische stoffen --> kleine moleculen, weinig energie. Bevatten niet de elementen koolstof (C) en waterstof (H) bevatten.  



Slide 8 - Tekstslide

Organische stoffen zijn afkomstig van organismen of van producten van organismen. In het molecuul moet minimaal een H-atoom en een C-atoom zitten om de stof organisch te noemen. Veel organische stoffen bevatten ook een O-atoom. Elke stof die geen C of H bevat is zeker een anorganische stof te noemen.
Water en koolstofdioxide zijn anorganische stoffen. Glucose en methaan zijn organische stoffen.
Uit welke atomen bestaan koolhydraten, eiwitten en vetten?
Koolhydraten (waaronder suikers): C, H en O

Vetten: C, H en O

Eiwitten: C, H, O en N (en soms S)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voeding en celstofwisseling
In cellen vindt voortdurend: anabolisme en katabolisme plaats (opbouw en afbraak)​​
Bouwstofwisseling:​
  • Opbouw nieuwe cellen en weefsels​
  • Herstel beschadigde weefsels​
  • Opbouw en afbraak botten​
Energiestofwisseling:​
Opbouw en afbraak van energierijke stoffen (zoals glycogeen en ATP)​
Afgifte in vorm van: warmte (lichaamswarmte) en beweging (spieren)​




Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goede voeding bevat daarom energie leverende stoffen en bouwstoffen.

Heterotrofe organismen (zoals wij) 
krijgen dit binnen door te eten. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voeding bevat calorieën (Kilocalorie/KJ)
Maat voor de hoeveelheid energie kan worden vrijgemaakt uit voedingsmiddelen --> hoeveelheid energie die een voedingsmiddel bevat.
= kcal (calorie) of kJ (kilojoule) (1 kcal= 4.6 kJ)​

Kilocalorie = hoeveelheid energie die nodig is om 1 kilogram water met 1 graad te verwarmen​.

Verbreken van chemische binding → vrijmaken energie (zoals ATP, maar een deel gaat ook verloren als warmte en ontlasting)​




Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsmiddelen
Een voedingsmiddel is alles wat je eet/drinkt.
Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.

  • Plantaardige voedingsmiddelen:
Afkomstig van planten.

  • Dierlijke voedingsmiddelen:
delen van dieren (vlees, vis) of producten van dieren (eieren, melk, ...

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsstoffen
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen. Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.
Er zijn 6 voedingsstoffen:
  • koolhydraten
  • eiwitten
  • vetten
  • vitamine
  • mineralen
  • water
  • vezels? 




Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsmiddel of voedingsstof?

Sleep de termen naar de juiste categorie
voedingsmiddel
voedingsstof
vitamine C
sinaasappelsap
aardappel
koolhydraat
boterham
eiwit

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Essentiële en niet-essentiële voedingsstoffen
Essentiele voedingsstoffen zijn onmisbaar (kan je lichaam niet zelf maken)

Niet-essentiële voedingstoffen kan je lichaam wel zelf maken.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vier functies van voedingsstoffen
Er zijn vier functies van voedingsstoffen.

  1. Brandstoffen; energie
  2. Bouwstoffen; groei en herstel
  3. Reservestoffen; opslag
  4. Beschermstoffen; zorgen dat je niet ziek wordt 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten (proteïnen)
Eiwitten zijn bouwstoffen

Teveel aan eiwitten? 
  • Eiwit als brandstof 
    (eerst gezet in glucose)
  • Eiwit als reservestof (vet)
enzymen voor celprocessen
spieren

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten 
Lange ketens van aminozuren
Verschillende structuren

Voorbeelden: 
hemoglobine, albumine, 
insuline

Slide 19 - Tekstslide

Albumine is het meest voorkomende eiwit in je bloed. Het zorgt er onder andere voor dat vocht in je bloedvaten blijft.
Essentiële en niet-essentiële aminozuren
Weet je nog?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Menselijk lichaam
Eiwitten bestaan uit 20 aminozuren.
  • 12 hiervan kan het lichaam zelf maken --> niet-essentiële aminozuren.
  • 8 ervan kunnen we alleen maken wanneer deze via het voedsel worden verkregen --> essentiële aminozuren
Vertering eiwitten 
  • Vallen uiteen in aminozuren. 
  • dan opgenomen in het bloed
    → via bloed naar lever → naar alle organen.
  • Vervolgens bij eiwitsynthese in de cellen→ koppelen aminozuren tot eiwitten
  • Lever--> kan twaalf niet-essentiële aminozuren maken (bij onvoldoende voedsel) 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

- Rodopsine of staafjesrood is een membraanreceptor. Het is een rode kleurstof in de staafjes, de lichtgevoelige cellen van het netvlies.
- Ferritine is een eiwit dat ijzer opslaat in je lichaam. Het zit vooral in je lever en beenmerg, maar ook voor een klein deel in je bloed.
- RuBisCO, oftewel ribulose-1,5-bifosfaat carboxylase oxygenase, is misschien wel het meest voorkomende eiwit op deze planeet. Het enzym katalyseert de eerste stap in het fotosyntheseproces van CO2–fixatie zodat uit CO2 energie-dense suikermolecules gemaakt kunnen worden
In je lichaam worden eiwitten opgebouwd uit aminozuren.
In welke organellen vindt de synthese van eiwitmoleculen uit aminozuurmoleculen plaats?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor kan een vegetariër in Zuid-Amerika ziek worden als hij alleen maar bonen eet en geen maïs?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht eiwitten en aminozuren
Zoek in de literatuur en via internet gegevens over de relatie tussen aminozuren en eiwitten. Werk de overeenkomsten en de verschillen uit tussen essentiële aminozuren en eiwitten.
Zoek ook de molecuulstructuur op.
In kleine groepjes worden de gevonden gegevens onderling besproken en gecontroleerd.
Maak met elkaar twee sheets of een powerpoint met maximaal twee bladzijden waarmee ze het verhaal kunnen presenteren.
De docent laat je een lijstje met criteria (zie +) uitgedeeld waaraan een goede sheet (of powerpoint) voldoet. De leerlingen zijn elk verantwoordelijk voor het gezamenlijk eindresultaat.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Per tweetal
Criteria voor een goede opbouw van een sheet / powerpoint afbeelding.
  
  • De boodschap van de sheet is duidelijk.
  • De boodschap is in slechts enkele zinnen of figuren weergegeven.
  • Er is niet meer tekst dan maximaal 30 % van de bladvulling.
  • De lettergrootte is minimaal 14 punts.
  • Het gebruik van kleur is functioneel en verhelderend.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ralph eet veel vlees en vleeswaren. Hierdoor krijgt hij met zijn voedsel veel meer eiwitten binnen dan hij nodig heeft.
Wat gebeurt er met het teveel aan eiwitten dat Ralph binnenkrijgt?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertering eiwitten 
  • Vallen uiteen in aminozuren 
  • Aminozuren worden opgenomen en vervoerd naar de lever, daarna naar de rest van het lichaam 
  • Dissimilatie van aminozuren -> ammoniak 
  • In de lever omzetting naar ureum -> uitgescheiden via urine

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koolhydraten (sachariden)
Koolhydraten zijn brandstoffen, maar kunnen ook dienen als bouwstof. 

Teveel aan koolhydraten?
  • Omzetting in glycogeen door insuline 
--> opslag in lever +spieren
  • Koolhydraten als reservestof (vet)

Suikers (glucose), zetmeel, voedingsvezels 
en glycogeen. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koolhydraten

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertering koolhydraten 
  • Alle koolhydraten worden afgebroken tot mono-sacharide en opgenomen in het bloed 
  • Te veel wordt opgenomen in spieren en lever als glycogeen 
  • De rest wordt opgeslagen in onderhuids vetweefsel 
Er zijn geen essentiële koolhydraten

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenvraag (2022)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord = B

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vezels
  • Afkomstig van celwanden van plantaardige voeding
  • Ze worden niet verteerd door menselijke enzymen!  
  • Gedeeltelijk verteerd door bacteriën in de darm 
  • Vezels zorgen ervoor dat je darmen goed werken --> ze stimuleren darmperistaltiek. 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Darmperistaltiek 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een betere stoelgang


Meer water drinken
Meer vezels eten

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vetten (lipiden)
  • Vetten zijn brandstoffen, maar kunnen ook dienen als bouwstof en reservestof. 
  • Bevatten veel potentiële energie --> bij verbranding van 1 gr vet: 38 kJ aan energie vrij
  • Teveel vetten: opslag rondom organen
  • Vetoplosbare vitaminen --> A, D, E, K
  • Vet: bouwstof van cel membraan 
     (fosfolipiden)
 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vetten 
  • Glycerolmolecuul + 3 vetzuren
  • Vetten bestaan uit dezelfde atomen als glucose (C,H,O). 
  • Lichaam kan deze zelf maken uit voortgezette assimilatie.
  • Voedsel hoeft alleen maar enkele essentiële vetzuren te bevatten zoals linolzuur
 
Alle organismen kunnen glucose omzetten in vetten

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(On)verzadigde vetten
Verzadigd vet:
- Ongezond; kans op 'dichtslibben' aders. Vooral bij dierlijke vetten. Hebben geen dubbele bindingen.

Onverzadigd vet:
- Gezond. Zorgen voor daling cholesterol. Hebben één of meer dubbele bindingen.


Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk afbeelding 1 en 2.
Beschrijf het verschil tussen een molecuul van een verzadigd vetzuur en een molecuul van een onverzadigd vetzuur.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Cholesterol
De lever maakt cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen) de overige cholesterol komt uit voeding. 

Cholesterol is de basis voor de aanmaak van: 
  • sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
  • gal 
  • vitamine D 
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit





Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LDL Cholesterol

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

glucose is een ...
A
koolhydraat
B
vet
C
eiwit
D
voedingsvezel

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

eiwitten verteren: sleep de termen naar de juiste plaats
afgebroken
 tot
afgebroken
 tot
opname in het bloed
di/tripeptiden
aminozuren
polypeptide

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

koolhydraten verteren: sleep de termen naar de juiste plaats
afgebroken
 tot
afgebroken
 tot
opname in het bloed
polysacharide
monosachariden
disachariden

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

vetten verteren: sleep de termen naar de juiste plaats
afgebroken
 tot
opname in het bloed en/of lymfe
glycerol
triglyceride
losse vetzuren

Slide 47 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Lezen 10.1
Maken opdracht 1 t/m 4
+ begrippenlijst maken







Herhalen en/of extra oefenen

Oefenen Biologiepagina.nl


Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies