Dit mag alleen, dit mag samen, maar dan wel stil overleggen: fluisteren!
Hoe lang?
10 minuten
Klaar en dan?
Werken aan de keuze opdracht.
timer
10:00
Slide 11 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het einde van deze les kan je een begroting maken.
Aan het einde van deze les kan je uitleggen wat je kan doen als je geld te weinig of over hebt.
Slide 12 - Tekstslide
Waar geef je je geld aan uit?
Slide 13 - Woordweb
Inkomsten en uitgaven
Inkomsten = al het geld dat je binnen krijgt
Uitgaven = alles waar je geld aan uitgeeft
Begroting = overzicht van alle inkomsten en uitgaven
Slide 14 - Tekstslide
Wat kan je doen als je geld te weinig hebt?
Lenen = geld krijgen dat je later terug moet betalen :
Bij familie/vrienden
Bij de bank --> bij de bank moet je niet alleen je geld terugbetalen, maar ook de rente (= kosten voor het lenen van het geld)
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Wat kan je doen met geld dat je over hebt?
Sparen = een deel van je inkomsten niet uitgeven maar bewaren en daar later meer geld aan toevoegen
Beleggen = iets kopen waarvan je hoopt dat het meer waard wordt zodat je het dan met winst weer kunt verkopen
Slide 17 - Tekstslide
Wat is je budget?
A
Het geld dat je kan uitgeven
B
Overzicht van alle inkomsten en uitgaven
C
Een deel van je inkomsten
D
Een deel van je uitgaven
Slide 18 - Quizvraag
Kleedgeld, zakgeld en loon horen bij...
A
Uitgaven
B
Inkomsten
Slide 19 - Quizvraag
Je hebt nog zes maanden tot je op zomervakantie gaat met vrienden. De reis en verblijf zijn al betaald, maar je hebt nog niets om door uit te geven aan activiteiten. Wat kan je het beste doen?
A
Lenen
B
Beleggen
C
Sparen
Slide 20 - Quizvraag
Als je bij een bank geld leent, moet je alleen het bedrag terugbetalen dat je hebt geleend.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Leg uit wat het verschil is tussen recreatie en toerisme.