In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Tekst 9
Slide 1 - Tekstslide
Antwoord vraag 27
1 wel 5 niet
2 wel 6 niet
3 niet 7 wel
4 niet
7 wel
Slide 2 - Tekstslide
Tekst 10
Slide 3 - Tekstslide
In welke alinea vind je het antwoord op vraag 28? Noem het nummer
Slide 4 - Open vraag
A
Slide 5 - Quizvraag
Antwoord vraag 28
De kern van een goed antwoord is:
Duitsland is de belangrijkste handelspartner van Nederland. / Het is goed voor de economie/handel.
Opmerking - Acceptabel: een economisch argument
Slide 6 - Tekstslide
Tekst 11
Slide 7 - Tekstslide
Vertaal het woord "allerdings" uit vraag 30
Slide 8 - Open vraag
Geef het antwoord op vraag 30
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 9 - Quizvraag
Vertaal het woord "jedoch" uit regel 11 in de tekst.
Slide 10 - Open vraag
Kies het antwoord van vraag 31
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 11 - Quizvraag
Vraag 32: Bij welke zin beginnen de voordelen voor de producenten? Noem de eerste twee woorden van die zin.
Slide 12 - Open vraag
Welk positief werkwoord in alinea 4 geeft aan, dat het om een voordeel gaat?
Slide 13 - Open vraag
Antwoord op vraag 32
De kern van een goed antwoord bestaat uit de volgende twee elementen:
•voordelen voor de producenten/winkels /De producenten/winkels kunnen hun oude/overjarige collecties/producten/spullen (zonder imagoverlies) verkopen 1 •voordelen voor de regio/werkzoekenden /De werkgelegenheid (in de regio) wordt gestimuleerd 1