- Je weet waar in Europa voor de oorlog veel Joden woonden.
- Je kent het verschil tussen de Joden in West en Oost-Europa.
- Je weet wat de SS deed.
- Je kunt uitleggen wie de nazi’s bedoelden met untermenschen.
- Je kunt uitleggen wat de Holocaust is.
- Je weet wat vernietigingskampen zijn en kunt een voorbeeld noemen.
- Je weet wat een Arierverklaring is en waarom de Duitser dit invoerden.
- Je kunt maatregelen noemen die Duitsers in Nederland invoerden om de Joden buiten te sluiten.
- Je kent de begrippen deportatie en doorgangskamp.
- Je kunt uitleggen waarom in Nederland veel Joden zijn weggevoerd.
- Je kunt uitleggen wat er in een concentratiekamp met de Joden gebeurde.
- Je kent de volgende personen en weet hun rol in dit hoofdstuk: Anne Frank, Hitler
- Je kunt de volgende begrippen herkennen en beschrijven: deportatie, doorgangskamp, onderduiken, vernietigingskampen, Holocaust, razzia.