Taalcompleet thema 3 (A1)

T
Thema 3
Wonen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T
Thema 3
Wonen

Slide 1 - Tekstslide

Waardoor kijk je naar buiten?
A
door het raam
B
door het dak
C
door de muur

Slide 2 - Quizvraag

Waardoor ga je naar binnen?
A
door het raam
B
door het balkon
C
door de deur

Slide 3 - Quizvraag

Wat zie je?
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Wat zie je?
Kijk naar de pijl
timer
1:00

Slide 5 - Open vraag

Wat zie je?
timer
1:00

Slide 6 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 7 - Open vraag

Hij ______ welkom!
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 8 - Quizvraag

Jullie ______ hallo.
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 9 - Quizvraag

Typ de goede vorm van zeggen:
Wat _____ je?

Slide 10 - Open vraag

Typ de goede vorm van zeggen:
Turan en Dave ______ doei.

Slide 11 - Open vraag

Wij drinken een _____ koffie.
A
kopje
B
alleen
C
nieuw

Slide 12 - Quizvraag

Marja is ______ van meneer Zinhi.
A
een beetje
B
alleen
C
de buurvrouw

Slide 13 - Quizvraag

Mijn vrouw is niet ______.
A
beetje
B
thuis
C
koekje

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de goede vorm van zijn:
Het _____ gezellig in huis.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van zijn:
Het kopje ____ in de keuken.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van hebben:
De buren _____ een groot huis.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van hebben:
______ je een open keuken in je huis?

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van hebben: Mijn vriendin _____ geen huis.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van gaan:
Ik _____ naar huis.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van lopen:
De kinderen ______ op de trap.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van wonen:
Mijn vader ______ niet in Nederland.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van wonen:
_______ jij in Amsterdam?

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van wonen:
Isabel ______ in Spanje.

Slide 24 - Open vraag

Maak een goede zin met de woorden:
met een potlood ik schrijf.

Slide 25 - Open vraag

Maak een goede zin met de woorden:
Glenda koffie drinkt.

Slide 26 - Open vraag

Maak een goede zin met de woorden:
liggen de kinderen in bed.

Slide 27 - Open vraag

Maak een goede zin met de woorden:
in een flat Lisa en Siem wonen.

Slide 28 - Open vraag