Leesvaardigheid 1.3 en 1.5 - Herhaling

Nederlands
1C / 1F
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
1C / 1F

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 1.3
- Deelonderwerp
- Tussenkopjes
- Inleiding, middenstuk, slot
- Globaal lezen
- De kernzin 

Slide 2 - Tekstslide

Bedenk deelonderwerpen bij het onderwerp: 'Nederland'

Slide 3 - Woordweb

Deelonderwerp
- Een kleiner onderwerp dat hoort bij een groter algemeen onderwerp.

- Een tekst kan uit verschillende deelonderwerpen bestaan.

- Vaak heeft een alinea in het middenstuk een eigen deelonderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Waarvoor gebruiken we tussenkopjes?

Slide 5 - Woordweb

Tussenkopjes
- Kleine titel boven een stukje tekst.

- Vaak alleen dikgedrukt. 

- Zorgen voor overzicht en structuur.

Slide 6 - Tekstslide

Uit hoeveel alinea's bestaat een inleiding vaak?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Uit hoeveel alinea's bestaat een middenstuk vaak?
A
1
B
Meer dan 1

Slide 8 - Quizvraag

Uit hoeveel alinea's bestaat het slot vaak?
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 9 - Quizvraag

Inleiding, middenstuk, slot
Inleiding (vaak 1 alinea):
- Het onderwerp aankondigen
- De aandacht van de lezen trekken

Middenstuk / kern (vaak meerdere alinea's):
- Meerdere deelonderwerpen komen naar voren.

Slot (vaak 1 alinea):
- Afronden van de tekst

Slide 10 - Tekstslide

Wat lezen we bij globaal lezen?
A
Titel, plaatjes, tussenkopjes, inleiding, bron.
B
Tussenkopjes, de 1e, 2e en laatste zin van elke alinea.
C
Heel de tekst.

Slide 11 - Quizvraag

Globaal lezen
- Gebruiken we om de deelonderwerpen van een tekst te bepalen.

- Je leest de tekst in grote lijn = je wilt de belangrijkste zaken van een tekst weten.

- Hiervoor lees je de eerste, tweede en laatste zin.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een kernzin?
&
Op welke plekken kan een kernzin staan?

Slide 13 - Woordweb

Kernzin
- De belangrijkste zin van een alinea.

- Geeft de belangrijkste boodschap binnen de alinea aan.

- Dit is vaak de eerste zin, soms de tweede of laatste zin.

- De andere zinnen zijn vooral toelichtingen en voorbeelden om de kernzin te ondersteunen.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Huiswerk voor woensdag 23 juni:

Uit het werkboek, onderdeel 5.5:
- Inleiding
- Deel 1


Slide 15 - Tekstslide

Herhaling 1.5
- Opmaak
- Doelgroep
- Feiten, mening, verzinsel

Slide 16 - Tekstslide

Opmaak
Hoe de tekst eruitziet: kijk naar de plaatjes, lettertype en kleur.

Ander woord = lay-out.

Elke tekstvorm kan een andere opmaak hebben. 
Denk aan het verschil tussen een krantenbericht en een reclamefolder.


Slide 17 - Tekstslide

Doelgroep
- Een auteur schrijft een tekst voor een bepaald publiek.

- Om te bepalen voor welk publiek een tekst is geschreven, bepaal je het onderwerp, bekijk je de bron en benoem je de aanspreekvorm (jij / u).

- Een tekst kan voor een algemeen en breed publiek zijn, maar soms is het alleen voor een kleiner publiek (zoals dansers, directeuren van scholen, een klas)

Slide 18 - Tekstslide

Feiten, meningen en verzinsels.
Feit = Uitspraken die waar zijn. Ze zijn onderzocht en te controleren. Dus ze zijn betrouwbaar.

Mening = Iets wat iemand vindt, iedereen kan een andere mening hebben. Als iemand iets vindt, betekent het nog niet dat het ook zo is.

Verzinsel = Een zelfbedachte uitspraak die iemand zomaar doet, zonder dit te onderzoeken en te controleren. Verzinsels zijn niet betrouwbaar.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Huiswerk voor woensdag 23 juni:


Uit het werkboek, onderdeel 5.5:
- Inleiding
- Deel 1

Slide 20 - Tekstslide