Het VDBN deel 1

WELKOM in de les Nederlands! 
Neem: 

- Chromebook 
- Werkboek
- Blad papier


Doen: 

1. Maak een naamkaartje
2. Open jouw Chromebook
3. Ga naar: LessonUp.app
4. Wacht tot iedereen klaar is.
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM in de les Nederlands! 
Neem: 

- Chromebook 
- Werkboek
- Blad papier


Doen: 

1. Maak een naamkaartje
2. Open jouw Chromebook
3. Ga naar: LessonUp.app
4. Wacht tot iedereen klaar is.

Slide 1 - Tekstslide

Werking LessonUp
  • Presentatie / PowerPoint
  • Leerlingenmodus
  • Oefeningen

Code invoeren

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • is een woordsoort die wordt gebruikt om een zelfstandig naamwoord te beschrijven. Het verwijst dus naar een zelfstandig naamwoord. Het zegt iets meer over hoe dat zelfstandig naamwoord is. Het bijvoeglijk naamwoord kan zowel achter of voor het zelfstandig naamwoord staan. 
  • Bijvoorbeeld: Het huis is mooi of het mooie huis.

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
  • duidt een persoon of ding aan. Je kan er een lidwoord voorplaatsen.
  • Bijvoorbeeld: de hond, het huis ...

Slide 4 - Tekstslide

Oef 2: werkboek blz 258

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden heb je aangeduid?

Slide 6 - Open vraag

Oplossing oef 2
sidekick
Een persoon die een ondersteunende rol heeft ten opzichte van een ander. Hij/zij helpt bij taken/doelen + bieden van ondersteuning. 

Slide 7 - Tekstslide

Als welke woordsoort kan je de aangeduide bijvoeglijke naamwoorden nog gebruiken?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 8 - Quizvraag

Oef 4: werkboek blz 258-259
Werkwoord
Zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
In een zin staat ten minste een werkwoord.
Vb: praten, lachen, werken, worden
  • Het loon is verdiend.
  • De jobs zijn uitgeoefend.
  • De broodjes zijn belegd. 
  • De werkgevers zijn verstomd.
  • 7500 werkgevers zijn overtuigd.
  • Duizenden deelnemers zijn aangemeld.
  • De media-aandacht is vergroot.
  • De jongerenprojecten zijn geselecteerd.

Slide 9 - Tekstslide

In welke vorm staat het werkwoord in de herschreven woordgroepen?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 10 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord
  • is een vorm van het werkwoord die wordt gebruikt om een voltooide actie of toestand aan te duiden. Meestal is het voltooid deelwoord niet het enige werkwoord in de zin, maar wordt deze gecombineerd met de hulpwerkwoorden 'zijn' en 'hebben'. Voltooide deelwoorden kunnen met verschillende voorvoegsels beginnen zoals ‘ge’, ‘ver’… 
  • Bijvoorbeeld: ik heb gespeeld.

Slide 11 - Tekstslide

Wat zien we?
  • Het voltooid deelwoord kan de functie van een bijvoeglijk naamwoord hebben. Het  VD zegt dan iets meer over het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst. 
  • Bv: de belegde            broodjes. 

  • Naam = VDBN


Slide 12 - Tekstslide

VDBN = afkorting van?
Tip: VD en BN

Slide 13 - Open vraag

VD BN 
Voltooid deelwoord:
 
- Vorm van een werkwoord
- Begint vaak met ge-, be-, ver-, ont-
- Er staat dan altijd nog een ander werkwoord in de zin.

vb.Hij heeft veel cadeautjes gemaakt.
Bijvoeglijk naamwoord:

- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- Geeft extra informatie
- Het staat vaak vóór een ZN

vb. De rode auto.
        De reusachtige villa.

Slide 14 - Tekstslide

Is het duidelijk wat het VDBN is?
Ja
Nee
Een beetje

Slide 15 - Poll

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord ...
A
wordt gebruikt om een ZN te beschrijven.
B
wordt gebruikt in de tegenwoordige tijd van de werkwoorden.

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin is het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?
A
De tafel is verhoogd.
B
De hoge tafel.
C
De verhoogde tafel.
D
Hij verhoogt de tafel.

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?
A
De brief is geschreven.
B
De geschreven brief.
C
Hij schrijft een brief.
D
De blauwe brief ligt op de tafel.

Slide 18 - Quizvraag

Je kan ...
uitleggen waar de afkorting VDBN voor staat.
uitleggen wat het VDBN is. 
het VDBN herkennen. 

Slide 19 - Tekstslide

Je leert ...
het onderscheid tussen het bijvoeglijk naamwoord, voltooid deelwoord en VDBN.
het VDBN correct schrijven.

Slide 20 - Tekstslide

Oefening
Oef 1: bundel blz 1




Doel: het onderscheid maken tussen BN, VD en VDBN 
timer
2:00

Slide 21 - Tekstslide

Oplossing oef 1

Slide 22 - Tekstslide

De hond werd UITGELATEN.
A
Voltooid deelwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
VDBN

Slide 23 - Quizvraag

Het GEPOETSTE huis.
A
Voltooid deelwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
VDBN

Slide 24 - Quizvraag

Het PRACHTIGE uitzicht.
A
Voltooid deelwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
VDBN

Slide 25 - Quizvraag

Vragen?
Ja
Nee

Slide 26 - Poll

2. Hoe schrijf je een VDBN?
Doel: het VDBN correct schrijven. 
Belang: spelfouten voorkomen.

Neem de bundel 

Slide 27 - Tekstslide

2.1. Algemene regel
  • mooie
  • warme
  • lelijke
  • lekkere
  • vernielde 
  • verhinderde
  • ondertekende
Bundel blz 2

Slide 28 - Tekstslide

2.1. Algemene regel
  • voltooid            deelwoord  
  • bijvoeglijk naamwoord 
  • V D B N
  • bijvoeglijk             naamwoord 
  • E
Bundel blz 2

Slide 29 - Tekstslide

2.1. Algemene regel
  • ondertekend
  • ondertekende
  • verdienen
  • verdiende
  • beledigen
  • beledigd
Bundel blz 2

Slide 30 - Tekstslide

2.1.  Algemene regel
  • VDBN
  • E
  • voltooid       deelwoord  
  • verlicht + e
  • verhoogd + e
Bundel blz 3

Slide 31 - Tekstslide

De .... werkgevers (overtuigd)

Slide 32 - Open vraag

Het ... loon (verdiend)

Slide 33 - Open vraag

2.2. Wat met een lange klank in het VD?
  • gedood
  • gedode
  • gehaat
  • gehate
  • verkleed
  • verklede
Bundel blz 3

Slide 34 - Tekstslide

2.2. Wat met een lange klank in het VD?
  • lange klank/klinker
  • verenkel
  • vergrote
Bundel blz 3

Slide 35 - Tekstslide

De ... weg (verbreden)
A
verbreedde
B
verbreede
C
verbrede
D
verbreed

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen vergrote en vergrootte?

Slide 37 - Open vraag

2.3. Wat met een korte klank in het VD?
  • ingevet
  • ingevette
  • beklad
  • bekladde
  • verpot
  • verpotte
Bundel blz 4

Slide 38 - Tekstslide

2.3 Wat met een korte klank in het VD?
  • korte klank/klinker
  • verdubbel
  • afgematte
Bundel blz 4

Slide 39 - Tekstslide

De ... pan (verhitten)
A
verhite
B
verhit
C
verhitten
D
verhitte

Slide 40 - Quizvraag

Vragen?
Ja
Nee

Slide 41 - Poll

2.3.1. VDBN met enkele of dubbele d/t?
Bundel blz 4
  • gehaaste
  • beantwoorde

Slide 42 - Tekstslide

2.3.1. VDBN met enkele of dubbele d/t?
Bundel blz 5
  • VDBN
  • 1 t of d
  • beantwoorde
  • benadeelde
  • VDBN
  • 2 t's of d's
  • opgeschudde
  • gespotte
  • afgematte

Slide 43 - Tekstslide

T
D
TT
DD
de ... muur (bekladden) 
de ... pot (neerzetten)
het ... meisje (verleiden)
de ... grond (bemesten)

Slide 44 - Sleepvraag

2.3.2. Wat met -en in het VD?
bundel blz 5
  • gevonden
  • gevonden
  • opgehangen
  • opgehangen
  • gesproken
  • gesproken

Slide 45 - Tekstslide

2.3.2. Wat met -en in het VD?
bundel blz 5 en 6
  • voltooid    deelwoord    
  • EN
  • E
  • afgevallen
  • genomen

Slide 46 - Tekstslide

De ... kip (braden)

Slide 47 - Open vraag

3. De onregelmatige werkwoorden
Bundel blz 6
  • verloren
  • verloren
  • gezocht
  • gezochte
  • gezongen
  • gezongen

Slide 48 - Tekstslide

3. De onregelmatige werkwoorden
  • gebroken
  • gebroken
  • gegeven
  • gegeven
Bundel blz 6

Slide 49 - Tekstslide

Waarom leren we dit?

Slide 50 - Open vraag

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 51 - Open vraag

Heb je alles begrepen wat er vandaag aan bod kwam? Zo niet, wat wil je graag verder uitgelegd krijgen?

Slide 52 - Open vraag

Heb je nog vragen?

Slide 53 - Open vraag

Slide 54 - Tekstslide