2022 schrijfexamen 2F - nog even herhalen

Nederlands
Schrijfexamen 2F
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Schrijfexamen 2F

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les :

  • Je kan een zakelijke of een persoonlijke brief schrijven met de verplichte onderdelen en gegevens
  • Je kan formeel en informeel taalgebruik herkennen en toepassen.
  • Je kan een verslag schrijven dat past bij jouw taalniveau en verwerkt de verplichte onderwerpen hierin.
  • Je kan een kort bericht of boodschap schrijven door gebruik te maken van de 5xW+H methode.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik en vooruitblik
 
  • Een zakelijke/ persoonlijke e-mail of een zakelijke/ persoonlijke brief.
  • Een verslag.
  • Een kort bericht of boodschap schrijven 

DENK AAN DE TIJD: je hebt maar een uur, dus 60 minuten.
20 minuten (maximaal) per opdracht. 

Slide 3 - Tekstslide

Indeling (zakelijke) brief of 
e-mail

Denk na over: voor wie en welke informatie:

  • eerste alinea: aanleiding, reden of situatie beschrijven
  • volgende alinea's: situatie toelichten, aanvullende informatie
  • laatste alinea: twee passende slotzinnen: sluit af met wat je van de ontvanger verwacht
Denk ook aan de vaste onderdelen!

Slide 4 - Tekstslide

Schrijfwijze van namen in de aanhef
Geachte of beste mevrouw Sluis,
Geachte of beste mevrouw Sluis - van Wiel,
Geachte of beste mevrouw De Waag - Dekkers,
Geachte of beste mevrouw Van Geest - van der Togt,
Geachte of beste heer Wagemakers,
Geachte of beste heer Van 't Lam,

Slide 5 - Tekstslide

De inleidende zin
  • In de inleidende zin vertel je altijd waarom je de e-mail schrijft.
  • Als in de opdracht staat dat je jezelf moet voorstellen, dan doe je dat ook in de inleidende zin.

Slide 6 - Tekstslide

Het middenstuk
  • Je zakelijke e-mail bestaat altijd uit minimaal twee alinea's in het middenstuk 
  • In deze alinea's beschrijf je de meeste verplichte punten uit de opdracht 
  • Maak gebruik van de situatiebeschrijving om de verplichte punten te verwerken 
  • Staat de info niet in de situatieomschrijving? Bedenk het dan zelf! 
  • Beschrijf deze punten kort en bondig 
  • Gebruik makkelijke taal! Zo voorkom je spelfouten

Slide 7 - Tekstslide

Afsluitende zin
In de afsluitende zin sluit je de e-mail netjes af. Je kunt hier  het laatste verplichte punt voor gebruiken.
  • Ik hoop spoedig van u te horen.
  • Ik ontvang graag snel een reactie.
  • Ik vraag u vriendelijk om binnen twee weken te reageren.

Slide 8 - Tekstslide

Zakelijke brief

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

  • - Persoonlijke e-mail 
informele e-mail
opbouw: aanhef, inhoud, slotgroet
informeel taalgebruik (beste, hoi, jij, groetjes, doei)

Slide 11 - Tekstslide

INFORMEEL
(vrienden, familie etc.)

  • Schatje 
  • Lieve 
  • Yo coach 
  • Thnxs 
  • Groetjes, see you 

FORMEEL
(instanties)

  • Geachte 
  • Beste 
  • Gebruik u / uw i.p.v. je of jullie 
  • Dank u wel 
  • Met vriendelijke groet 

Slide 12 - Tekstslide

Welk adres is goed geschreven?
A
wildstraat 1 5042 wz Harderwijk
B
Wildstraat 1 5042 WZ Harderwijk
C
Wildstraat 1 5042 WZ HARDERWIJK
D
wildstraat 5042 wz Harderwijk

Slide 13 - Quizvraag

Welke aanhef gebruik je wanneer je iemand niet (zo goed) kent?
A
Geachte mevrouw Carla van Huizen,
B
Beste mevrouw van Huizen,
C
Geachte mevrouw Van Huizen,
D
Beste mevrouw C. van Huizen,

Slide 14 - Quizvraag

Welke datum is goed geschreven?
A
Harderwijk, 23.03.2022
B
Harderwijk, 23 Maart 2022
C
Harderwijk, 23 maart 2022
D
Harderwijk 23 maart 2022

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een goede slotgroet in een zakelijke brief of mail?
A
Met vriendelijke groeten,
B
Groetjes,
C
Mvg,
D
Met vriendelijke groet,

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel alinea's moet je zakelijke brief minimaal hebben?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 17 - Quizvraag

Formele taal is:
A
Onbeleefd
B
Zakelijk
C
Iemand aanspreken met je
D
Woorden als chill & relaxed

Slide 18 - Quizvraag

Informele taal is:
A
Zakelijk
B
Beleefd
C
Spreek taal
D
Zonder woorden

Slide 19 - Quizvraag

Artikel/verslag
  • Elk artikel/verslag bestaat uit: inleiding, kern, slot.
  • Verdeel de inhoud van de opdracht over deze onderdelen! (Bouwplan)
  • Denk aan samenhang in je uitwerking! 
  • Tijdens het schrijfexamen heb je geen toegang tot internet;       informatie haal je uit de examenopdracht of bedenk je zelf.
  • Bedenk een passende titel en gebruik eventueel tussenkopjes.
  • Regels overslaan!

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een verslag? 
Een verslag is een stuk geschreven tekst, waarin je begin tot eind vertelt over een gebeurtenis 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Kort bericht of boodschap schrijven 
Gebruik deze vragen als je een kort bericht schrijft:
 De 5xW + H-methode
- Wie schrijf je?
- Wat wil je zeggen?
- Waar gebeurt het?
- Wanneer is het?
- Waarom schrijf je dit?
- Hoe gaat het verder?

Slide 24 - Tekstslide

BELANGRIJK
  • Houd je aan de volgorde van de opdracht!
  • Drie argumenten geven? -> dan geef je er drie!
  • Twee redenen -> dan geef je er twee!
  • Eindcontrole => alles nakijken!! Controleer ook op spelling, hoofdletters, etc. Staat alles uit de opdracht in je uitwerking?

Slide 25 - Tekstslide

Lees de opdracht en bedenk:
  • Wat moet ik schrijven? (tekstsoort)
  • Waarom? Wat wil ik bereiken? (schrijfdoel)
  • Voor wie schrijf ik dit? (doelgroep)

Slide 26 - Tekstslide

Aandachtspunten
  • Hoofdletters: begin van de zin, namen van mensen, bedrijven, merken, instellingen.
  • Komma's: na aanhef, na afsluiting, na plaats/voor datum,
     in een zin (pauze in de zin), bij een opsomming.
  • Punten: aan het einde van een zin.                
  • Vraagteken: na een vraag (duh).
  • Uitroepteken: NIET GEBRUIKEN bij een zakelijke brief.
  • Geen afkortingen bij zakelijke correspondentie.

Slide 27 - Tekstslide

Laatste check
  • Inhoud (zit alles wat in de opdracht staat in je uitwerking?)
  • Opbouw: inleiding, kern, slot (samenhang)
  • Afstemming op doel en doelgroep (toon en taalgebruik!)
  • Woordgebruik en woordenschat (niet te veel herhaling?)
  • Spelling, interpunctie, grammatica
  • Leesbaarheid (gebruik titel en tussenkopjes indien nodig. Witregels!)

Slide 28 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 29 - Tekstslide