Hoofdstuk 10-14 Kern

Programma
1. Samenvatting alle hoofdstukken
2. Vragen over alle hoofdstukken in een Kahoot

Doel van de les
  • Optimale voorbereiding voor de toets
  • Je weet waar je nog aan moet werken
  • Je weet wat je al weet
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma
1. Samenvatting alle hoofdstukken
2. Vragen over alle hoofdstukken in een Kahoot

Doel van de les
  • Optimale voorbereiding voor de toets
  • Je weet waar je nog aan moet werken
  • Je weet wat je al weet

Slide 1 - Tekstslide

Stijl
Drie niveaus

1. Woordniveau
2. Zinsniveau
3. Tekstniveau

Slide 2 - Tekstslide

Woordniveau
Wat kun je doen?
Veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden
Ouderwetse of moderne woorden
Formele of informele woorden
Eenvoudige of moeilijke woorden
Statische of dynamische werkwoorden
Veel of weinig variatie in woordgebruik
Gebruik van verkleinwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Zinsniveau
Wat kun je doen?
Korte of lange zinnen
Veel of weinig bijzinnen en beknopte bijzinnen
Variatie in zinsvolgorde
Gebruik van beeldspraak
Gebruik van stijlfiguren
Passieve of actieve zinnen

Slide 4 - Tekstslide

Tekstniveau
Wat kun je doen?
Dialoog gebruiken
Veel of weinig bijzinnen en beknopte bijzinnen
Ruimtelijke beschrijvingen
Grammaticale tijd
Volgorde van tekstelementen (ritme)

Slide 5 - Tekstslide

Begrijpelijk formuleren
Zinslengte: niet te lang
Kern bij elkaar: onderwerp en gezegde
Tangconstructie: uitleg tussen woorden die bij elkaar horen
Gebruik liever actieve zinnen geen passieve
Bedenk wie je doelgroep is 
Gebruik geen naamwoordstijl

Slide 6 - Tekstslide

Nauwkeurig formuleren
Standaardvragen: Wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe
Wees precies, wees niet vaag
Gebruik geen lege woorden: vaak, factor, implementeren
Gebruik geen ingebouwde beperking: niet altijd geldig
Zorg dat verwijzingen in de zin duidelijk zijn
Verplaats je in de lezer!


Slide 7 - Tekstslide

Bondig formuleren?
Waar kun je op letten?
1. Wees zuinig met hulpwerkwoorden: vaak overbodig
2. Wees zuinig met bijvoeglijke naamwoorden
3. Kijk of het pleonasme een functie heeft
4. Kijk of de tautologie een functie heeft
5. Wees zuinig met bijwoorden. Voegt het iets toe?
6. Kill your darlings
7. Vermijd voorzetseluitdrukkingen

Slide 8 - Tekstslide

Aantrekkelijk formuleren
Hoe voorkom je verveling bij de lezer?
1. Denk aan het ritme van de zin: varieer
2. Gebruik synoniemen en verwijswoorden
3. Gebruik geen archaïsmen
4. Wees zuinig met neologismen
5. Gebruik geen archaïsme
6. Gebruik voorbeelden
7. Gebruik metaforen en vergelijkingen
8. Gebruik stijlfiguren: hyperbool, ironie, climax, eufemisme

Slide 9 - Tekstslide

Vrouwelijke woorden (meestal)
heid, -nis, -schap: waarheid, kennis en beterschap
-de, -te: liefde, diepte;
-ij, -erij, -arij, -enij, -ernij: voogdij, bakkerij, rijmelarij, woestenij, razernij;
-ing, -st: wandeling, winst;
ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie: familie, politie, visie, biologie, filosofie, demagogie
-iek, -ica: muziek, logica
-theek, -teit, -iteit: bibliotheek, puberteit, stabiliteit
-tuur, -suur: natuur, censuur;

Bij twijfel: zoek het op: woordenlijst.org






Slide 10 - Tekstslide

Spelling en interpunctie
Kijk naar de werkwoordspelling!

Tegenwoordige tijd: stam + lopen
Verleden tijd zwakke werkwoorden: TeX KoFSCHiP
Voltooid deelwoord:   TeX KoFSCHiP
Spelling Engelse woorden: volg de Nederlandse spellingregels

Slide 11 - Tekstslide