(P2) Les 13: Klimaatfactor Hoogteligging (optie 1)

Startklaar
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Startklaar

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
In gebieden rond de evenaar is het warm/koud, omdat de zonnestralen daar recht/schuin invallen.

Zonnestralen die recht invallen geven weinig/veel warmte af.  Zonnestralen die schuin invallen moeten een kortere/langere weg afleggen door de atmosfeer.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zomer 
Nederland
Winter
Nederland
Herfst
Nederland
Lente
Nederland

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
Wat heb je nodig om successvol te zijn deze les:

  • Materialen
  • Actief meedoen tijdens opdrachten
  • Stilte en focus tijdens uitleg


Wat gaan we vandaag doen?

  • Terugblik via LessonUp
  • Uitleg + aantekeningen maken
  • Oefenen
  • Eindejaarsquiz


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

      Lesdoel
De leerlingen kennen de volgende klimaatfactoren en hun invloed op temperatuur en neerslag: zeestromen, afstand tot de zee en reliëf (loef- en lijzijde) (hoogtegordels). 

Ze kunnen deze factoren uitleggen in verschillende schaalniveaus.

Slide 5 - Tekstslide

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen
Voorkennis
1. De leerlingen weten wat  reliëf is. 

2. De leerlingen weten dat Europa verschillende klimaten heeft . 

3. De leerlingen weten wat klimaat is.


Slide 6 - Tekstslide

Welke voorkennis is nodig voor het doel.
Controleer of de leerlingen deze voorkennis beheersten door het stellen van Controle van Begrip vragen
Leerdoel 1
De leerlingen kennen de volgende klimaatfactoren en hun invloed op temperatuur en neerslag: zeestromen, afstand tot de zee en reliëf (loef- en lijzijde) (hoogtegordels).

Slide 7 - Tekstslide

Hoe hoge hoe kouder.
Hoe verder van de evenaar hoe kouder.
Klimaatfactoren
Klimaatfactoren zijn factoren die bepalen hoe het weer en klimaat in verschillende delen van de wereld zijn:

- Breedte ligging
- Hoogte verschillen
- Reliëf
- Windrichtingen
- Zeestromen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zeestromen
Warme en koude zeestromen beïnvloeden de temperatuur aan de kust.

Warme zeestromen  zorgen voor een warmer klimaat.

Koude zeestromen  koelen het klimaat af.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed afstand tot de zee
Gebieden dicht bij de zee hebben een gematigd klimaat (kleinere temperatuurverschillen).

Landklimaten hebben grotere temperatuurverschillen door snelle opwarming en afkoeling.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed afstand tot de zee
De windrichting heeft veel  invloed op de temperatuur.

Aflandige wind en aanlandige wind.

 Bij een aanlandige wind wordt het: 
- in de zomer minder warm
- in de winter minder koud

 Bij een aflandige wind wordt het:
- in de zomer warmer
- in de zomer kouder

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe beïnvloeden zeestromen het klimaat?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Invloed reliëf
Bergen beinvloeden temperatuur en neerslag

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed reliëf
Loefzijde:
De zijde van een berg waar de wind tegenaan waait en neerslag veroorzaakt.


Lijzijde:
De zijde van een berg die uit de wind ligt, vaak droger door regenschaduw.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed reliëf
Temperatuur daalt met stijgende hoogte (~6°C per 1000 m).


Hoogtegordels: verschillende vegetatiezones op een berg.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beantwoord de volgende vragen
1.  Waarom heeft Bergen meer neerslag dan Lillehammer?

2. Welke rol speelt de Golfstroom in het klimaat van Noorwegen?

3. Hoe beïnvloedt de windrichting het verschil in neerslag tussen de west- en oostkant van het Scandinavisch Hoogland?

4. Wat zou er gebeuren met de temperatuur als de Golfstroom zou verzwakken  (dus kouder zou worden)?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2
 Ze kunnen deze factoren uitleggen in verschillende schaalniveaus.

Slide 17 - Tekstslide

Hoe hoge hoe kouder.
Hoe verder van de evenaar hoe kouder.
Klimaatfactoren op verschillende schaalniveaus
Madrid, Istanbul en New York liggen op ongeveer dezelfde breedtegraad maar hebben toch verschillende klimaten. 

Gebruik de volgende klimaatfactoren om te verklaren waarom het klimaat in deze steden verschilt:

Breedteligging – Welke invloed heeft de zoninval op de temperatuur?
Hoogteligging – Hoe beïnvloedt hoogteverschil de temperatuur en neerslag?
Ligging ten opzichte van zee – Hoe beïnvloeden oceanen en zeeën het klimaat?
Zeestromen – Welke invloed hebben warme of koude zeestromen?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste kenmerk van de loefzijde van een berg?

A
Het is de kant waar de lucht stijgt en neerslag valt.
B
Het is de kant waar de lucht daalt en opwarmt.
C
Het is de droge kant van de berg.
D
Het is de kant waar de wind vanaf waait.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom valt er aan de lijzijde van een berg minder neerslag dan aan de loefzijde?

A
. De lucht stijgt aan de lijzijde, waardoor er minder regen valt.
B
De lucht is al veel vocht kwijtgeraakt en daalt, waardoor het opwarmt.
C
Aan de lijzijde is het kouder, waardoor er minder verdamping is.
D
De lijzijde ligt meestal dichter bij de zee, waardoor het droger is.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom valt er aan de lijzijde van een berg minder neerslag dan aan de loefzijde?

A
. De lucht stijgt aan de lijzijde, waardoor er minder regen valt.
B
De lucht is al veel vocht kwijtgeraakt en daalt, waardoor het opwarmt.
C
Aan de lijzijde is het kouder, waardoor er minder verdamping is.
D
De lijzijde ligt meestal dichter bij de zee, waardoor het droger is.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen loef- en lijzijde?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe verandert temperatuur met hoogte?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom valt er meer neerslag aan de loefzijde van een berg?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Korte afsluiting
Loefzijde
Lijzijde
Aanlandige wind
Aflandige wind

Slide 26 - Tekstslide

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen
lesdoelen check
De leerlingen begrijpen waarom de scheve stand van de aarde zorgt voor seizoenen.


De leerlingen kunnen uitleggen dat de invalshoek van de zon bepaalt hoe warm het ergens is.

De leerlingen kunnen in eigen woorden uitleggen hoe dit het weer in verschillende regio’s beïnvloedt.

Slide 27 - Tekstslide

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen