English lesson theme 4 Marketing part H Grammar

English lesson theme 4 Marketing part H Grammar
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

English lesson theme 4 Marketing part H Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Sierra Leone (uitspraak: [ˌʃɛraleˈjonə]), officieel de Republiek Sierra Leone (Engels: Republic of Sierra Leone), is een land in West-Afrika. Het grenst aan Guinee en Liberia en heeft een kustlijn aan de Atlantische Oceaan. De hoofdstad is Freetown.


Planning of today
  • Reading
  • Homework check
  • Learning goals
  • Comparisons and quantifiers  
  • Homework
  • Check learning goals

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reading
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Ishmael Beah (born 23 November 1980)[1] is a Sierra Leonean author and human rights activist who rose to fame with his acclaimed memoir, A Long Way Gone.[2] His novel Radiance of Tomorrow was published in January 2014.[3] His most recent novel Little Family was published in April 2020.[4]

In 1991, the Sierra Leone Civil War started. Rebels invaded Beah's hometown, Mogbwemo, located in the Southern Province of Sierra Leone, and he was forced to flee. Separated from his family, he spent months wandering south with a group of other boys. At the age of 13, he was forced to become a child soldier. According to Beah's account, he fought for almost three years before being rescued by UNICEF.
Learning goals
  • I can use and understand comparisons.
  • I can use and understand quantifiers.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons 
Comparisons, ofwel de trappen van vergelijking. 1 klinker woorden:
VB: I am fast, but my best friend is faster than me. But Usain Bolt is the fastest
Adjective: Fast
Comperative: Faster than
Superlative: The fastest

Slide 6 - Tekstslide

Adjective: Bijvoegelijk naamwoord (stellende trap)
Comparison: Vergelijking (Vergrotende trap)
Superlative: Superlatief (Overtreffende trap)
Vergrotende + overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative +

Superlative

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergrotende + overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative +

Superlative

Uitzondering 1:
Een woord dat eindigt op een klinker + medeklinker, verdubbelt de medeklinker.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergrotende + overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative +

Superlative

Uitzondering 2:
Als het woord eindigd op -e, dan moet er alleen -r of -st bij!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op woorden die eindigen op een medeklinker + Y! 

Uitzondering 3

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering 4
good - better - best

bad - worse - worst

far- further - furthest

little - less - least





Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons 
Comparisons, ofwel de trappen van vergelijking. Meerdere klinker woorden:
VB: He is deceitful, but I am more deceitful than him, sadly the king is the most deceitful.
Adjective: Deceitful
Comperative: More deceitful than
Superlative: The most deceitful

Slide 12 - Tekstslide

Adjective: Bijvoegelijk naamwoord (stellende trap)
Comparison: Vergelijking (Vergrotende trap)
Superlative: Superlatief (Overtreffende trap)
What is the correct form? 'This exam is _____ than the last.'
A
difficulter
B
more difficult
C
difficultest
D
difficultier

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct form: 'This book is _____ than that one.'
A
more good
B
gooder
C
best
D
better

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

This exam is _____ than the previous one.
A
harder
B
most hard
C
more difficult
D
hardest

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She is _____ at math than her brother.
A
more skilled
B
gooder
C
most talented
D
better

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Quantifiers

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quantifiers
Many, much & a lot of: All these words mean 'veel'. 
You only use a lot of in positive sentences
- I see a lot of cars. 
Much and many are used in negative sentences or questions.
- How many friends did you bring to the party?
- How much water is in the river?
When do you use many and when do you use much
Many if it is countable: Many friends -> Three friends.
Much if it is 'uncountable': Much water -> 3? 4? 50000 litres? 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quantifiers
Little & few: Both these words mean 'weinig'. 
 
Little and Few are used in negative sentences or questions.
- How little water did the dog drink?
- How few friends did you bring to the party?
When do you use Little and when do you use Few
Little if it is 'uncountable': Little water -> 2 litres? 
Few if it is countable: Few friends -> Two friends.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quantifiers
A Little & A few: Both these words mean 'weinig'. 
 
A Little and Few are used positive sentences
- I think there is a little food left!
- A few of my friends made it!
When do you use Little and when do you use Few
A Little if it is 'uncountable': Little food-> two crumbs, around 1 kilo? 
A Few if it is countable: Few friends -> Two friends.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

There are __________ stars in the sky.
A
a few
B
few
C
many
D
much

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We have __________ homework to do tonight.
A
many
B
few
C
little
D
a little

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She has __________ friends in the city.
A
lots of
B
a few
C
little
D
much

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

There are __________ apples in the basket.
A
little
B
a little
C
few
D
lots of

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How __________ time do we have left?
A
much
B
few
C
many
D
a few

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homework
Exercise 42 - 44 (page 44-47)

Werk eerst 10 minuten in complete stilte:
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Learning goals
  • I can use and understand comparisons.
  • I can use and understand quantifiers.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies