TaalCompleet B1 herhaling thema 3 versie 2

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

TaalCompleet B1 

herhaling thema 3

Zet het goede woord in de zin.

Ik zal mijn collega ......... de nieuwe werktijden.

1. op de hoogte brengen van
2. communiceren

De methode TaalCompleet is ........... voor mensen die goed Nederlands willen leren.

1. zomaar
2. geschikt

Misschien zijn we op 3 oktober vrij. ...........vraag ik het even aan de docent.

1. voor de zekerheid
2. trouwens

Ik wilde vandaag mijn buurvrouw bezoeken maar........, ze had geen tijd.

1. ik maakte me druk
2. het kwam niet uit

Het heeft de afgelopen weken .......... geregend. Het gras wordt helemaal geel.

1. nauwelijks
2. trouwens

Nederlandse boeren ........... veel verschillende soorten groente.

1. groeien
2. verbouwen

Thema 3 is een ......... hoofdstuk. Ik ga alles nog een keer herhalen.

1. logisch
2. ingewikkeld

Welke zin is goed?

1. Ik eet een appel terwijl ik naar de televisie keek.
2. Ik eet een appel terwijl ik naar de televisie kijk.

Welke zin is goed?

1. We gaan in het bos wandelen nadat we boodschappen hebben gedaan.
2. We gaan in het bos wandelen nadat we boodschappen gaan doen.
3. We gaan in het bos wandelen nadat we boodschappen doen.

Welke zin is goed?

1. Anna drinkt koffie met haar vriendin voordat ze naar de markt is gegaan.
2. Anna drinkt koffie met haar vriendin voordat ze naar de markt ging.
3. Anna drinkt koffie met haar vriendin voordat ze naar de markt gaat.

Wat is het meervoud?

de vrijheid

de weg

het lid

het lied

het restaurant

Welke woorden kan je maken bij het werkwoord?

vergaderen

klussen

voorzitten

behandelen

herhalen

Zet het werkwoord in de verleden tijd

Vroeger ..... de meeste mensen geen televisie (hebben).

Vroeger ......... de mensen minder lang dan tegenwoordig (leven).

Vroeger ............ we onze boodschappen op de markt in plaats van in de supermarkt (kopen).

Toen ik klein was .......... mijn moeder de vloer .......... met een dweil (schoonmaken)

Vroeger ......... je weinig vrouwen autorijden (zien).

Wij ............ niet wanneer we weer naar school ............. (weten, moeten)

vaste voorzetsels

Ik maak altijd graag een praatje .......... mijn buurvrouw die op nummer 48 woont.

1. over
2. met
3. voor
4. van

Ik woon nu in een andere stad, maar ik probeer goed contact te houden .... mijn vrienden van de middelbare school.

1. met
2. van
3. in
4. voor

Sarah is verslaafd ..... roken. Ze rookt al 10 jaar een pakje per dag.

1. van
2. door
3. aan
4. met

De stad Leiden staat bekend ..... haar vele museums.

1. van
2. om
3. door
4. met