Les 2 Cursus 5 Grammatica De resten

Cursus 5 Grammatica
les 2
De resten
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Cursus 5 Grammatica
les 2
De resten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik weet wat er bedoeld wordt met:
  1.  {werkwoordelijke rest} 
  2.  [niet-werkwoordelijke rest] 
  3. [gemengde rest} 

Slide 2 - Tekstslide

Open je Chromebook

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog van de persoonsvorm?

Slide 4 - Woordweb

Wat weet je nog van de zinsdelen?

Slide 5 - Woordweb

Wat weet je al over de resten?

Slide 6 - Woordweb

Sluit je Chromebook

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling
Persoonsvorm
  • tijdproef
  • getalproef
  • vraagproef
Zinsdeel: 
  • één woord of een groepje woorden die voor de pv kunnen staan

Slide 8 - Tekstslide

Filmpje

Slide 9 - Tekstslide

De resten
In een zin staan soms meer werkwoorden of woorden die met werkwoorden te maken hebben:
  • 1. {werkwoordelijke rest} = alle ww in een zin (niet de PV)
  • voorbeeld: Ik (heb) gisteren {moeten werken}.

  • 2. [niet-werkwoordelijke rest] = splitsbare werkwoorden/wederkerige voornaamwoorden
  • voorbeeld: Morgen (kom) ik [terug].
  • voorbeeld: Hij (wast) [zich] iedere morgen.

  • 3 [gemengde rest} = aan het + hele ww/ te + hele ww
  • voorbeeld: Hij (is) in de aula [aan het eten}. 
  • voorbeeld: Hij (zit) in de aula [te eten}. 
aantekeningen

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
Open je Chromebook!
Doe mee!

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de werkwoordelijke rest in de zin:

De leerlingen hebben hun fouten moeten verbeteren.

Slide 12 - Open vraag

Wat is de gemengde rest in de zin:
De kinderen zijn al de hele middag aan het spelen.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de niet-werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Mijn zus haalt haar straks bij de voetbalclub op.

Slide 14 - Open vraag

Wat is de niet-werkwoordelijke rest in de zin:

Ze herinnert zich het verhaal nog goed.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Morgen ga ik een wedstrijd voetballen.
A
ga
B
voetballen
C
ik

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de niet-werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Voorzichtig hang ik mijn jas op.
A
voorzichtig
B
hang
C
op

Slide 17 - Quizvraag

De apen zaten al vroeg bananen te eten.
Wat is het zinsdeel 'te eten'?
A
niet-werkwoordelijke rest
B
werkwoordelijke rest
C
gemengde rest

Slide 18 - Quizvraag

Hij lette weer eens niet op.

Wat is: op?
A
Niet-werkwoordelijke rest
B
gemengde rest
C
werkwoordelijke rest

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Gisteren had ik het liefst willen gaan gamen
A
had willen gaan gamen
B
had
C
willen gaan gamen
D
gamen

Slide 20 - Quizvraag

Lesdoel gehaald?
Ik weet wat er bedoeld wordt met:
  1.  {werkwoordelijke rest} 
  2.  [niet-werkwoordelijke rest] 
  3. [gemengde rest} 


Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
Methode - digitaal 
Klassencode 023378
Cursus 5 Grammatica
§ 2 ZD Persoonsvorm en zinsdelen
opdracht 2 t/m 5 


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide