Grammar: Present perfect vs past simple basis 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Grammar review

Revision

Kies de juiste volgorde

1. Wie - doet - waar - wat - wanneer
2. Wie - doet - waar - wanneer - wat
3. Wie - doet - wat - wanneer - waar
4. Wie - doet - wat - waar - wanneer

I walked to the park yesterday.

1. correct
2. wrong

They visited their parents last night in Wierden

1. correct
2. wrong

My teacher loves listening to spotify on her way home.

1. correct
2. wrong

Hoe zit het ook alweer?

1. tijd en dan plaats
2. plaats en dan tijd

Grammar 

Review past simple vs present perfect

Past simple - Verleden tijd

past simple

• Wordt gebruikt als iets in het verleden heeft plaats gevonden en is afgerond, het is echt voorbij.
• Vaak staat in de zin een tijdsbepaling die aangeeft dat het verleden tijd is: last month, yesterday, a minute ago, in 1999.
  
• –> I bought a new bike last week.
• Door de woorden ‘last week’ wordt duidelijk dat deze gebeurtenis zich in het verleden heeft afgespeeld. Er moet dus een verleden tijd gebruikt worden.
  
• --> ww+ ed of TWEEDE RIJTJE
  

Past simple - Verleden tijd

Present Perfect - onvoltooid verleden tijd

have / has + ww + -ed

Have / has + onregelmatig werkwoord (3e rijtje)

present perfect

• Wordt gebruikt als
  
• iemand met iets in het verleden begonnen is en nog steeds doet
• of als iets in het verleden begonnen is en nog aan de gang is
  
• 
  
• Ook als het niet belangrijk is wanneer iets gebeurd is, maar iemand heeft iets gedaan of er is iets gebeurd waarvan de resultaten nog merkbaar zijn.
  
• Vaak komen in de zin de woorden for of since voor.
  
• - HAVE/HAS + werkwoord +-ed of have/has +DERDE RIJTJE

past simple vs present perfect

•  I worked in Hengelo for seven years.
  
•   (ik werk er nu dus niet meer)
  
• I went to New York in 2015.
• (1x in 2015)
• 
  
•  I have worked for Reggesteyn for one year.
  
•   (en ik werk er nu nog steeds)
  
• I have been to New York twice.
  
• (ooit eens geweest, gaat om de ervaring)
  

I washed my car last night.

I have washed my car, it is shiny.

Present Perfect

Past Simple

Past Simple <> Present Perfect
She _____ (to play) the piano since she was 4.

1. played
2. have played
3. has played

Past Simple / Present Perfect:
His grandparents _____ (to live) there for 40 years and they are still happy!

1. lived
2. have lived

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?

1. Did you see
2. Did you saw
3. Have you seen
4. Have you saw

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (to work) at a book store last year.

1. worked
2. have worked
3. has worked

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (be) a teacher for 11 years now.

1. was
2. has been
3. were
4. have been

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (always + like) playing board games.

1. always like
2. always liked
3. have always liked
4. has always liked

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

1. Did ... ate
2. Have ... eaten
3. Did .... eat
4. Has ... eaten

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?

1. did she live
2. did she lived
3. have she lived
4. has she lived

Past Simple / Present Perfect:
We _____ (not - to see) that movie yet.

1. didn't see
2. haven't seen

Go to the website in the following slide and practise more

www.perfect-english-grammar.com

6.2 Past Simple & Present Perfect
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een Engelse zin?

1. Ja!
2. Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
3. Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
4. Ik snap er niks van.

Review vocabulary

Chapter 3

Terugblik

Woordvolgorde: Wie, ?, ?, ?, ?

the/my mother/fed/in the garage/dog/this morning/frightened/at 7am

Put these words in the right order
In Italy/a/we/holiday/spent/last year/wonderful

clearly
He CLEARLY likes soccer.

1. duidelijk
2. zeker

disappointing
My low grade for English is very DISAPPOINTING.

1. spannend
2. verrassend
3. teleurstellend
4. indrukwekkend

blockbuster
The new fast and furious movie is a BLOCKBUSTER.

1. filmen
2. kaskraker
3. vervolg
4. rolverdeling

recognise
She was wearing a mask, so I did not RECOGNISE her.

1. herinneren
2. herkennen
3. leuk vinden
4. spannend vinden

compare
You can't COMPARE money and happiness.

1. hebben
2. vergeten
3. meten
4. vergelijken

atmosphere
The party had a good ATMOSPHERE, everyone was smiling.

1. muziek
2. sfeer
3. locatie
4. aanwezigheid

busking
I saw a man with a guitar BUSKING.

1. op straat spelen voor geld
2. optreden
3. muziek maken
4. spelen

venue
Lucky in Rijssen is a VENUE for bands

1. locatie
2. plek van optreden
3. feestje
4. plek

participate
I wanted to PARTICIPATE in the school musical.

1. negeren
2. schrijven
3. deelnemen
4. spelen in

jdw.magister.net

Hoe vond je de les gaan?

😒🙁😐🙂😃

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?