Dag 6 (was 7) + extra van dag 6 en 8

Thema 15:  Internet en sociale media (roze)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 15:  Internet en sociale media (roze)

Slide 1 - Tekstslide

DAG 6
omdat
onrustig
de oudere
de persoon
praten
proberen
staan
te
de tijd

Slide 2 - Tekstslide

onrustig
  • niet rustig, niet druk
  • onrustig <--> rustig
  • on = niet

  • zin: Het weer is vandaag onrustig. Veel wind en veel regen. 
  • zin: Wat ben je onrustig, je loopt steeds van je stoel.
36

Slide 3 - Tekstslide

de oudere (znw)
  •  een ouder iemand
  • de oudere <--> de jongere
  • de oudere - de ouderen

  • zin: Hij geeft les over de IPad speciaal voor ouderen.
37

Slide 4 - Tekstslide

de persoon (znw)
  • een mens; een man, een vrouw of een kind
  • de persoon - de personen

  • zin: Een kaartje voor de film kost 11 euro per persoon
38

Slide 5 - Tekstslide

praten (ww)
  • spreken, zeggen, kletsen, babbelen
  • regelmatig ww - zwak ww
  • TT - ik praat - wij praten

  • zin: Baby's kunnen nog niet praten, maar kinderen van vier jaar praten de hele dag. 
39

Slide 6 - Tekstslide

omdat (voegwoord)
  • want

  • zin: Ik ga vandaag eerder weg, omdat ik een afspraak heb. 
  • zin: Ik ga vandaag eerder weg, want ik heb een afspraak.
35

Slide 7 - Tekstslide

proberen (ww)
  • iets doen, maar je weet niet of het goed of fout zal gaan
  • regelmatig ww - zwak ww
  • TT - ik probeer - jij probeert -
    wij proberen

  • zin: Heb je nog nooit gefietst? Kom, dan mag je het op mijn fiets proberen
40

Slide 8 - Tekstslide

staan (ww)
  • niet zitten en niet liggen
  • op een plaats zijn
  • Het staat mij niet. = Het is niet mooi voor mij. 
  • onregelmatig ww - sterk ww
  • TT - ik sta - jij staat - wij staan

  • zin: Het was druk in de trein. We konden niet zitten, we moesten staan.
  • zin: De boeken staan in de kast.
41

Slide 9 - Tekstslide

de tijd (znw)
  • hoe laat het is
  • lang
  • op tijd <--> te laat

  • zin: Het duurt een tijd voor je met de trein van Den Helder in Utrecht bent. Wel twee uren! 
43

Slide 10 - Tekstslide

te
  • 1) meer dan goed is
  • zin: Die jas koop ik niet, die is te groot. 

  • 2) voor een werkwoord
  • zin: Morgen hoeft hij niet te werken.
42

Slide 11 - Tekstslide

De leerlingen praten door elkaar en
luisteren niet. Het is erg ........... in de klas.
36
A
onrustig
B
veel
C
mis
D
leuk

Slide 12 - Quizvraag

Welke foto hoort bij 'de oudere'?
37
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

Uit hoeveel .............. bestaat de groep?
38
A
getallen
B
mobiel
C
auto's
D
personen

Slide 14 - Quizvraag

Welke zinnen zijn correct'?

1. Het lukt mij niet, kun jij het even probeer?
2. Het kind probeert zijn zelf aan te trekken.
3. Als je het niet probeert, dan doe je het ook niet fout.
4. Probeert het nog een keer, dan lukt het wel!
40
A
1. goed 2 . goed 3. fout 4. fout
B
1 .goed 2. goed 3. goed 4. goed
C
1. goed 2. fout 3. fout 4. goed
D
1. fout 2.goed 3. goed 4. fout

Slide 15 - Quizvraag

Ik ga naar de dokter, ........ ik pijn in mijn buik heb.
35

Slide 16 - Open vraag

Ik ga naar de dokter, ........ ik heb pijn in mijn buik.
35

Slide 17 - Open vraag

De jongen luistert niet naar de docent. Hij zit met zijn klasgenoot te ..............
39
A
praat.
B
dansen.
C
vissen.
D
praten.

Slide 18 - Quizvraag

Het meisje leert om te fietsen. Haar moeder ...........
buiten naar haar te kijken.
41
A
lacht
B
staat
C
fietst
D
sta

Slide 19 - Quizvraag

Je eet .... veel, zo word je .... dik.
42
A
te, soms
B
erg, graag
C
te, te
D
lekker, mooi

Slide 20 - Quizvraag

In maart zetten we de klok een uur vooruit. Dan
begint de zomer...........
43
A
zomertijd.
B
zomervakantie.
C
zomerklok.
D
zomerzon.

Slide 21 - Quizvraag