Hoe noem je het groter en kleiner worden van de pupil? (Dit gaat vanzelf)
A
Oogreflex
B
Pupilreflex
C
Accomoderen
D
Accomodatiereflex
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Wat weet jij al van het oor?
Slide 6 - Woordweb
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
oorschelp
1
gehoorgang
2
trommelvlies
4
oorsmeerkliertjes
3
gehoorbeentjes (hamer, aambeeld, stijgbeugel)
5
slakkenhuis
6
gehoorzenuwen
7
evenwichtsorgaan
9
Oefen de namen van het oor
Slide 9 - Tekstslide
Wat gaat er trillen als er geluid je oor in komt?
A
Oorschelp
B
Zenuw
C
Slakkenhuis
D
Trommelvlies
Slide 10 - Quizvraag
In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
Trommelvlies
B
Trommelholte
C
Gehoorzenuw
D
Slakkenhuis
Slide 11 - Quizvraag
Zet het onderdeel van je oor bij het juiste nummer:
3
4
10
2
7
11
oorschelp
trommelvlies
slakkenhuis
gehoorbeentjes
gehoorzenuw
gehoorgang
Slide 12 - Sleepvraag
Gehoortest
20 Hz
200 Hz
2000 Hz
12000 Hz
30 Hz
50 Hz
80 Hz
500 Hz
800 Hz
1000 Hz
5000 Hz
8000 Hz
10000 Hz
15000 Hz
18000 Hz
20000 Hz
Hier kun je testen hoe goed jij lage en hoge tonen kunt horen. Doe de test eerst bij jezelf (oortjes) en schrijf in je schrift de laagste en hoogste toon die je goed kunt horen (gehoorbereik). Doe de test ook bij docenten, ouders etc. , kijk of je verschillen meet.
Slide 13 - Tekstslide
Opdrachten in je werkboek maken
Opdracht 14 t/m 18 (blz. 19 t/m 21)
Slide 14 - Tekstslide
Evaluatie. Kijk terug naar 4.1 en 4.2. Typ hieronder minimaal 3 dingen die je hebt geleerd: