6.3 - Van omzet naar het nettoresultaat

Economie
Leerdoelen:
  1. Je weet hoe je de omzet, inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettoresultaat kan uitrekenen en kunt de betekenis van de begrippen uitleggen.

  2. Je kan het verschil benoemen tussen nettoresultaat, nettowinst en nettoverlies.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie
Leerdoelen:
  1. Je weet hoe je de omzet, inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettoresultaat kan uitrekenen en kunt de betekenis van de begrippen uitleggen.

  2. Je kan het verschil benoemen tussen nettoresultaat, nettowinst en nettoverlies.

Slide 1 - Tekstslide

Omzet
De omzet is wat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten of het leveren van diensten.

Voorbeeld:

Een ijscoboer heeft vandaag voor € 250 aan ijsjes verkocht. Zijn omzet is dan € 250.

Slide 2 - Tekstslide

Omzet
De omzet is wat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten of het leveren van diensten. Omzet wordt vaak verward met het begrip winst. Dit zijn twee hele verschillende dingen. Hier kom ik later op terug.

Wat is omzet dan wel? Bijvoorbeeld:

Een ijscoboer heeft vandaag voor € 250 aan ijsjes verkocht. Zijn omzet is dan € 250.

Slide 3 - Tekstslide

Afzet en verkoopprijs
In de vorige dia had de ijscoboer een omzet van € 250. Maar, hoe bereken je nu eigenlijk de omzet? Dit leg ik uit aan de hand van het onderstaande verhaaltje:

Als een ijscoboer 125 ijsjes verkoopt voor € 2.- per stuk, dan heeft hij die dag:
125 ijsjes x € 2 = € 250 verdiend.

Om de omzet te berekenen vermeningvuldigen we dus het aantal producten dat je hebt verkocht (=afzet) met de prijs waarvoor je het verkoopt. De omzet bereken je dus zo:


Omzet = afzet x verkoopprijs
Afzet is dus het aantal producten of diensten dat je hebt verkocht of hebt geleverd. Afzet is dus geen geldbedrag, maar een aantal!

Slide 4 - Tekstslide

1. Johan heeft een bloemenwinkel. Hij verkoopt gemiddeld 50 bossen bloemen per dag met een gemiddelde verkoopprijs van € 9,50.

Bereken de omzet die Johan gemiddeld per dag behaalt.

Slide 5 - Open vraag

Omzet is niet hetzelfde als winst
Omzet is niet hetzelfde als winst. Als je een omzet hebt behaald van € 475, heb je ook geld moeten betalen om dat te kunnen verdienen. Bijvoorbeeld omdat je nog producten hebt moeten inkopen.

Stel je voor dat je met je bloemenwinkel een omzet hebt behaald van € 475 en de bloemen die je hebt verkocht heb je moeten inkopen voor € 200, dan heb je eigenlijk maar € 475 - € 200 = € 275 verdiend. Deze € 275 noemen we de brutowinst.

Om de brutowinst uit te rekenen, haal ik de inkoopwaarde van de omzet af. Oftewel:
Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde
De inkoopwaarde is dus het bedrag waarvoor ik de verkochte goederen heb moeten inkopen. De inkoopwaarde kun je als volgt berekenen:

Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs.

Slide 6 - Tekstslide

2. Fietsenwinkel Spakendam verkoopt in één jaar 1.560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.

Bereken de jaaromzet van fietsenwinkel Spakendam.

Slide 7 - Open vraag

3. Fietsenwinkel Spakendam verkoopt in één jaar 1.560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.

Bereken de inkoopwaarde van fietsenwinkel Spakendam.

Slide 8 - Open vraag

4. Fietsenwinkel Spakendam verkoopt in één jaar 1.560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.

Bereken de brutowinst van fietsenwinkel Spakendam.

Slide 9 - Open vraag

Brutowinst is niet hetzelfde als nettowinst
De titel van deze dia is een beetje gek. Bruto- en nettowinst bevatten allebei het woord winst, maar toch is het niet hetzelfde.

Even terug: om de brutowinst uit te rekenen halen we de inkoopwaarde van de omzet af. Maar we hebben veel meer kosten dan alleen de kosten van het inkopen van de producten. Wat dacht je van loonkosten of de kosten voor het huren van je pand? Al deze kosten samen noemen we de bedrijfskosten. Om de nettowinst uit te rekenen halen we als laatste deze bedrijfskosten van de brutowinst af. Dus:
Nettowinst = Brutowinst - Bedrijfskosten

Slide 10 - Tekstslide

Nettoresultaat, -winst of -verlies.
Op de vorige dia heb ik bewust een ding fout gedaan. Ik sprak namelijk steeds over nettowinst. Maar dat mag niet zomaar. Waarom niet? Omdat we in eerste instantie namelijk niet weten of een bedrijf winst of verlies maakt. Daarom spreken we in het begin eerst altijd over nettoresultaat. Pas als we weten of het nettoresultaat een winst of verlies is, spreken we van nettowinst of nettoverlies.
Je hebt zojuist veel verschillende formules gezien. Dit schema geeft makkelijker aan hoe je bepaalde onderdelen berekent. Maak dit schema je eigen.

Slide 11 - Tekstslide

5. Fietsenwinkel Spakenburg sluit een verzekering af voor zijn bedrijf. Geef één voorbeeld van een verzekering die deze fietsenwinkel kan afsluiten.

Slide 12 - Open vraag

6. Noem, naast de voorbeelden die ik zelf heb genoemd op de dia, nog een ander voorbeeld van een bedrijfskosten.

Slide 13 - Open vraag

7. Fietsenwinkel Spakenburg heeft een omzet van € 1.248.000. De inkoopwaarde bedraagt € 780.000 en de bedrijfskosten bedragen € 350.000.

Bereken het nettoresultaat. Geef ook aan of het een nettowinst of een nettoverlies is.

Slide 14 - Open vraag

8. Wat is het ontbrekende woord?

Omzet = Afzet x ?

Slide 15 - Open vraag

9. Wat is het ontbrekende woord?

Brutowinst = Omzet - ?

Slide 16 - Open vraag

10. Wat is het ontbrekende woord?

Nettoresultaat = Brutowinst - ?

Slide 17 - Open vraag

11. Bekijk het staafdiagram aan de rechterzijde.

Bereken de brutowinst in 2014

Slide 18 - Open vraag

12. Bekijk het staafdiagram aan de rechterzijde.

Bereken het nettoresultaat in 2015.

Slide 19 - Open vraag

13. Bekijk het staafdiagram aan de rechterzijde.

In welk jaar was er sprake van een nettoverlies?

Slide 20 - Open vraag

14. Bekijk het staafdiagram aan de rechterzijde.

In welk jaar was de nettowinst het hoogst?
Hoeveel was die toen?

Slide 21 - Open vraag

Oefenen
Maak opdracht 21 t/m 25 van bladzijde 182.

Klaar en wil je de opdracht nakijken? Klik op het oogje.

Slide 22 - Tekstslide