Bespreken toets H4 havo

Bespreken toets Hoofdstuk 4:
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bespreken toets Hoofdstuk 4:

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
  • Uitleg formulier voor wie is vergeten hoe het werkt.
  • bespreken toets
  • invullen achterkant van het formulier
  • tijd  om vragen te stellen en verder te werken aan je opdracht.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les...
... Weet je wat goed en niet goed ging op de laatste toets.
... Kun je een advies aan jezelf schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1: R (4p)
  • Kerkvader:
     Een van de mensen die in de eerste eeuwen van het christendom de leer van de christelijke kerk in hun boeken vastlegden.
  • Kerstening: De verspreiding van het christendom.
  • Leenheer:
     Vorst of hoge edelman die in ruil voor bepaalde diensten grond in leen geeft aan een edelman.
  • Domein:
     Landgoed dat bewerkt wordt volgens het hofstelsel.

per goed antwoord 1 punt in totaal 4 punten.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2: T2 (1p)
D,A,F,E,C,B

D. Het Romeinse Rijk valt uit elkaar
A. Karel Martel veroverd het gebied van de Friezen.
F. Karel de Grote wordt Koning van het Frankische Rijk. 
E. Karel de Grote verspreid het christendom onder de Saksen
C .Karel de Grote wordt tot Keizer gekroond.
B. Het Frankische Rijk wordt in drieën gedeeld.  

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht. 3: R (2p)
Leg uit hoe Karel de Grote zijn rijk bestuurde. Leg ook uit hoe deze manier van bestuur heet.

Karel de Grote bestuurde zijn rijk door het op te delen in stukken. Die stukken gaf hij in leen aan leenmannen, die moesten een eed van trouw zweren, belasting betalen, meevechten in een oorlog en besturen en rechtspreken. Karel de Grote is de leenheer en blijft eigenaar van het gebied. De leenmannen worden gecontroleerd door zendgraven. Deze manier van besturen heet het feodalisme/leenstelsel.

1 punt voor feodalisme/leenstelsel
1 punt voor uitleg

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 4: R (3p)
  1. Onderdak bieden aan reizigers
  2. Verzorgen van zieken
  3. Boeken overschrijven
  4. Werken in de kloostertuin
  5. Kinderen lesgeven.

per goed antwoord 1 punt in totaal 3 punten.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 5: T1 (6p)

Ik zie op de afbeelding een koning op een troon en mensen er omheen.
Dit betekent dat Karel de Grote op zoek is naar leenmannen die gaan helpen om zijn gebied te besturen.
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip: feodalisme/leenstelsel omdat de manier van besturen zo heet.

1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 5: T1 (6p)

Ik zie op de afbeelding een man voor een lijst met taken op een muur staan.
Dit betekent dat deze man in het klooster wil.
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip geestelijke omdat deze meneer in dienst is van de kerk.

1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 5: T1 (6p)
Ik zie op de afbeelding 3 mensen op een stuk grond met op de achtergrond een kasteel.
Dit betekent dat de dikke man de landheer is en de dunne mensen horige boeren zijn. 
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip hofstelsel want in dat systeem moeten boeren klusjes doen voor de landheer in ruil voor bescherming.
1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 5: I (4p)
a. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de tijd waarin de bron is geschreven?
Ja (1p)
b. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de manier waarop de maker aan zijn informatie is gekomen?
Ja (1p)
c. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de bedoeling van de maker van de bron?
Ja (1p)
d. conclusie, is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.
Ja, de bron is betrouwbaar, de tijd klopt, de maker was erbij en heeft Karel de Grote dus gezien en hij verteld positieve en negatieve dingen. (1p)

totaal 4 punten

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 6: I (4p)
 Lees bron 2: 
a. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de tijd waarin de bron is geschreven?
ja de bron is geschreven rond 595 1p
b. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de manier waarop de maker aan zijn informatie is gekomen? Ja de bron is geschreven door een paus die de informatie heeft gekregen van de volgelingen van Benedictus 1p 
c. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de bedoeling van de maker van de bron? Nee, de maker wil Benedictus volledig de hemel in prijzen, het is veel te positief. 1p 
d. conclusie, is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit. Nee, de bron is niet betrouwbaar, de maker is te positief. 1p 

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 7: T1 (2p)


Op deze afbeelding zie je stand 3, je ziet namelijk boeren en die horen bij de derde stand.

1 punt voor de stand, 1 punt voor de uitleg

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 8: T1 (3p):
In de tijd van monniken en ridders hadden edelen, geestelijken en boeren elk een aantal plichten. Bij welke groep horen elk van de volgende plichten?
Doe het zo: Edelen (noteer de letters), geestelijken (noteer de letters), boeren: (noteer de letters)

Edelen : c beschermen, f het land besturen
Geestelijken : d. bidden
Boeren:  a. belasting betalen, b. herendiensten doen, e. voedsel produceren


Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 9: (I) (2p)
Lees bron 4.
Over wie gaat deze bron? 
Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit de bron.

Deze bron gaat over Bonifatius want hij werd door een groep Friezen bij Dokkum vermoord. 1 punt voor Benedictus, 1 punt voor de uitleg.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 10: T2 (2p)


1. De Vikingen/Noormannen, want zij hebben veel verwoest en geplunderd.
  1 p
2. Problemen met het leenstelsel/feodalisme, want in de bron staat: graven gingen zich steeds minder van hun leenheer aantrekken. 1p

per goed antwoord 1 punt, totaal 2 punten

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 11: T2 (4p)
Lees de volgende zinnen. Schrijf op of de tweede zin een oorzaak of een gevolg is van de eerste zin.

A. 1. De veroveringen van de Arabieren duurden tot rond 732. 2. Grote delen van Europa bekeerden zich tot de islam.
B. 1. Clovis liet zich in 496 katholiek dopen. 2. De Franken bekeerden zich tot het christendom.
C. 1. Het leenstelsel gaf Karel de Grote de mogelijkheid om zijn rijk efficiënt te besturen. 2. Het rijk van Karel de Grote was zo groot dat het moeilijk was om het centrale gezag te handhaven.
D. 1. De handel en de steden raakten in verval nadat de Romeinen vertrokken. 2. De landbouw-stedelijke samenleving werd een agrarische autarkische (zelfvoorzienend) samenleving.

A. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg
B. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg
C. zin 1= gevolg, zin 2= oorzaak
D. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg                                                       per goed antwoord 1 punt, totaal 4 punten

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting
Je kon voor deze toets 33 punten halen

vul de achterkant van het formulier in.
Vragen? Ik loop langs

klaar? Aan de slag met je Praktische Opdracht

Slide 18 - Tekstslide