H6 Quiz De overheid
1 / 18
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een andere naam voor de Rijksoverheid is ...
A
de overheid
B
de lagere overheid
C
de centrale overheid
D
het ministerie
Slide 2 - Quizvraag
Een nieuw fietspad naar de middelbare school wordt verzorgd door ...
A
de gemeente
B
het Rijk
C
de provincie
Slide 3 - Quizvraag
Een voorbeeld van infrastructuur is
...
...
A
een metrotunnel
B
een auto
C
een vliegtuig
D
een trein
Slide 4 - Quizvraag
Wie betaalt de collectieve voorzieningen in ons land?
A
De particuliere sector
B
Bedrijven en burgers
C
De overheid
Slide 5 - Quizvraag
Juist of onjuist?
De particuliere sector is commercieel.
De particuliere sector is commercieel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
De sociale zekerheid wordt betaald met ...
A
belastinggeld en sociale premies
B
de winst van bedrijven
Slide 7 - Quizvraag
Wanneer je als docent op het Schaersvoorde werkzaam bent, werk je in de .... sector
A
collectieve
B
particuliere
Slide 8 - Quizvraag
Waarvoor staat de afkorting
BTW?
BTW?
A
Belasting Toegepaste Waarde
B
Belasting Toegepaste Winst
C
Belasting Toegevoegde Waarde
D
Belasting Toegevoegde Winst
Slide 9 - Quizvraag
Door accijns wordt de prijs van een product ...
A
hoger
B
lager
Slide 10 - Quizvraag
Waarom geeft de overheid op producten en diensten subsidie?
A
om de consumptie te stimuleren
B
om de Consumptie af te remmen
Slide 11 - Quizvraag
Juist of onjuist?
De Miljoenennota is een toelichting van de Rijksbegroting
De Miljoenennota is een toelichting van de Rijksbegroting
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er sprake van een ...
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort
Slide 13 - Quizvraag
6,8 miljoen =
A
6.800.000
B
68.000.000
C
6.800.000.000
D
68.000.000.000
Slide 14 - Quizvraag
0,55 miljard =
A
550.000
B
55.000.000
C
550.000.000
D
55.000.000.000
Slide 15 - Quizvraag
40 miljoen : 2 miljoen =
A
2
B
20
C
2.000.000
D
20.000.000
Slide 16 - Quizvraag
Welke formule is juist om een percentage uit te rekenen?
A
(geheel x deel) : 100
B
(deel x geheel) : 100
C
(geheel : deel) x 100
D
(deel : geheel) x 100
Slide 17 - Quizvraag
Hoe bereken je
€ 2 = ... % van € 30?
€ 2 = ... % van € 30?
A
2 x 30 : 100
B
30 x 2 : 100
C
2 : 30 x 100
D
30 : 2 x 100
