1BKT - Spelling H7 - Hoofdletters & leestekens

Spelling hoofdletters en leestekens 
Hoofdstuk 7
Hoofdletters & leestekens
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling hoofdletters en leestekens 
Hoofdstuk 7
Hoofdletters & leestekens

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

HOOFDLETTERS  EN LEESTEKENS

- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt

- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Ochtendjournaal
  • Lezen: achtste groepers huilen niet
  •  Zinnen- maak- spel
  • Verder werken aan de opdrachten 

Slide 3 - Tekstslide

Dilemma op dinsdag

Slide 4 - Tekstslide

Tekst

hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en
hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je een hoofdletter


Slide 5 - Tekstslide

Waarom is de tekst die je net gezien hebt fout?

Slide 6 - Woordweb

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 7 - Tekstslide

Waarom gebruiken we hoofdletters en leestekens?

Slide 8 - Woordweb

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
  • Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.
  • De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

LEESTEKENS

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Even oefenen! 

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

morgen begint de kermis

Slide 15 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met potloden aangeven

Slide 16 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 17 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

mieke heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 18 - Open vraag

Voor want en omdat zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Een komma gebruik je niet
A
tussen twee persoonsvormen
B
voor een voegwoord
C
in plaats van een punt
D
als je delen van een zin niet los kunt uitspreken

Slide 20 - Quizvraag

Een komma geeft aan dat:
A
er een nieuwe zin komt
B
je even moet wachten voor je verder leest
C
dat er een nieuwe alinea komt

Slide 21 - Quizvraag

Juist of onjuist:
nederlandse
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mercedes
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Janneke de Boer
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

GELEERD

HOOFDLETTERS  EN LEESTEKENS

- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt

- je kan punten en komma's juist plaatsen.

Slide 26 - Tekstslide

Waar in de zin moet de komma komen te staan?
Sleep de komma naar de juiste plek.
Vanavond eten we aardappels vlees en spinazie.
,

Slide 27 - Sleepvraag

koppelt woorden en zinnen aan elkaar
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
verbindinswoord
punt
vraagteken
komma
komma

Slide 28 - Sleepvraag

Waar in de zin moet de komma komen te staan?
Sleep de komma naar de juiste plek.
Morgen gaan we fietsen rennen en naar het strand.
,

Slide 29 - Sleepvraag

Waar in de zin moet de komma komen te staan?
Sleep de komma naar de juiste plek.
Honden katten en konijnen zijn allemaal leuke huisdieren. 
,

Slide 30 - Sleepvraag

Hoofdletter of niet?
A
btw
B
BTW

Slide 31 - Quizvraag

Hoofdletters
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 32 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 33 - Quizvraag

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 34 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletters?
A
Offerfeest
B
offerfeest

Slide 35 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
de middeleeuwen
B
de Middeleeuwen

Slide 36 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 37 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 38 - Quizvraag

Hoofdletter of niet?
A
januari
B
Januari

Slide 39 - Quizvraag

Lastige werkwoorden. Welke spelling is juist? Kies de tt.
Rinskes moeder ... haar naar het modellenbureau.
A
begeleid
B
begeleidt
C
begeleit
D
begeleidde

Slide 40 - Quizvraag

Maak een zin met...
  • Een vraagteken
  • Een komma
  • Een dubbele punt 

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

verkleinwoorden

1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 44 - Quizvraag


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 45 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 46 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 47 - Quizvraag

Aan het werk
  • Afmaken  blz. 224-225
  • Nakijken

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Leestekens

Slide 50 - Tekstslide