Formuleren hoofdstuk 3

donderdag 17 oktober 3h

  • vraag
  • herhalen Formuleren 2
  • nakijken formuleren 2 blz. 80: opdracht 3
  • uitleg formuleren 3, beknopte bijzin
  • maken blz. 125 opdracht 2 en 4
  • week na vakantie: speech + elke les grammaticaboekje mee
  • oefentoets spelling en formuleren 1-3 op ELO


1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

donderdag 17 oktober 3h

  • vraag
  • herhalen Formuleren 2
  • nakijken formuleren 2 blz. 80: opdracht 3
  • uitleg formuleren 3, beknopte bijzin
  • maken blz. 125 opdracht 2 en 4
  • week na vakantie: speech + elke les grammaticaboekje mee
  • oefentoets spelling en formuleren 1-3 op ELO


Slide 1 - Tekstslide

Foutieve samentrekking 
Samentrekken (woorden weglaten) mag alleen in zinnen die verbonden zijn door de voegwoorden en en maar.
De volgende onderdelen moeten dan hetzelfde zijn:
  1. getal (enkelvoud/meervoud)
  2. betekenis (surfen op internet, surfen op water)
  3. grammaticale functie - onderwerp/lijdend voorwerp, enz.

Slide 2 - Tekstslide

Formuleren hoofdstuk 3
De (foutieve) beknopte bijzin

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdzin of bijzin?
Een zin kan enkelvoudig (één persoonsvorm) of samengesteld (meerdere persoonsvormen) zijn.  Als een zin samengesteld is, kan deze bestaan uit hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin.
Hoe herken je een hoofdzin? De pv en het ow staan naast elkaar (er kan niets tussen).
Voorbeeld: Als ik nieuwe schoenen koop, wil ik ze meteen aan
Hoe herken je een bijzin? Je kunt nog iets tussen het ow en de pv zetten.
 Voorbeeld: Toen ik thuis kwam, stond mijn boze moeder me op te wachten.



Slide 4 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Bij een beknopte bijzin ontbreken de persoonsvorm en het onderwerp. Er is wel een verzwegen onderwerp. Dat is eigenlijk een onderwerp dat niet genoemd wordt. Het verzwegen onderwerp moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin, anders klopt de zin niet.

1. Wachtend op de bus, hielden ze elkaars hand vast. GOED (ze wachten)
2. Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder. FOUT (de bus drinkt geen koffie)

Slide 5 - Tekstslide

vervolg beknopte bijzin
Als een beknopte bijzin niet klopt (omdat het ow in de hoofd- en bijzin niet hetzelfde zijn), is er sprake van een foutieve beknopte bijzin.

Slide 6 - Tekstslide

Beknopte bijzin goed of fout?



Om vast te stellen of de beknopte bijzin goed of fout is, volg je 3 stappen.
  1. noteer het ow van de hoofdzin
  2. wat is het verzwegen ow van de bijzin?
  3. hetzelfde? Zo niet, dan fout.

Slide 7 - Tekstslide

Op onze vakantiebestemming aangekomen, vielen de mussen van het dak.
A
goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 8 - Quizvraag

Liggend op zijn badmat las Achmed zijn dagblad.
A
goede beknopte bijzin
B
foutieve beknopte bijzin

Slide 9 - Quizvraag

Na een lange wandeling bleken de boeken niet aanwezig te zijn.
A
foutieve beknopte bijzin
B
goede beknopte bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Bij school aangekomen, bleken zijn boeken nog thuis te liggen.
A
goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 11 - Quizvraag

Huppelend van blijdschap, kwam het meisje de klas binnen.
A
goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 12 - Quizvraag

maken
  •  blz. 125 opdracht 2  /huiswerk dinsdag 5 november: blz. 125: 4 punt 1 a-d








Slide 13 - Tekstslide