B1 - Questions Tags

Question tags
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Question tags

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Question Tags
Wat zijn het?

-Korte vraag aan het eind van de zin om bevestiging te vragen
-Vergelijkbaar met "ja toch?", "toch?", "vind je niet?", "niet waar?"


-Herhaal de persoonsvorm + onderwerp uit de hoofdzin

              She is watching that new Netflix show, isn't she?







Slide 3 - Tekstslide

                                                   Vorm van 'to be': am / are / is

Als hoofdzin positief is, wordt de question tag negatief 
> You are a runner, aren't you?


Als hoofdzin negatief is wordt de question tag positief 
> She isn't happy, is she?
QUESTION TAGS - 'to be'

Slide 4 - Tekstslide

LET OP!
  • Een negatieve question tag met "I" , krijgt een andere vorm (deze moet je uit je hoofd leren).
             - I am a good basketball player, aren't I? 

  • Positieve question tag met "I":  wél gewoon 'am I' 
             -I am not a good basketball player, am I?)

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdzin positief = question tag negatief
> You can do cartwheels, can't you?


Hoofdzin negatief =question tag positief 
> She can't dance, can she?
QUESTION TAGS - 'can'

Slide 6 - Tekstslide

LET OP! LET OP!
  • Gebruik altijd een persoonlijk vnw (I, you, we, they, he, she, it) in een question tag.

  • Laura is a great hockey player, isn't Laura she?
  • Jenny and Ella aren't at school, are Jenny and Ella they?
  • The ball isn't on the field, is the ball it?

Slide 7 - Tekstslide

He isn't at home, _________?
A
is he
B
isn't he
C
he is
D
he isn't

Slide 8 - Quizvraag

My sister is funny, ________ ?
A
is my sister
B
isn't my sister
C
is she
D
isn't she

Slide 9 - Quizvraag

Dr. Dolittle can talk to animals, _____?
A
can he?
B
can Dr. Dolittle?
C
can't he
D
can't Dr. Dolittle

Slide 10 - Quizvraag

I'm late, ________ ?
A
am I
B
amn't I
C
are I
D
aren't I

Slide 11 - Quizvraag

Jane can't read Spanish books, ______?
A
can Jane?
B
can she?
C
can't Jane?
D
can't she?

Slide 12 - Quizvraag

He isn't alone at home, _______?

Slide 13 - Open vraag

Your parents are from a town in the Netherlands, ______?

Slide 14 - Open vraag

Een zin bestaat uit een hoofdzin en een tag question.
Als de hoofdzin positief is (+) dan is de Tag question:
A
positief (+)
B
negatief (-)

Slide 15 - Quizvraag

Hoe maak je een Question Tag?
A
Het ww in de zin maak je in de QT positief of negatief
B
Het ww in de zin maak je altijd negatief in de Question Tag,
C
Het ww in de zin maak je altijd positief in de Question Tag.
D
Je schrijft altijd ed in een Question Tag.

Slide 16 - Quizvraag


3.2 Question Tags
Waarom gebruiken de Engelsen een Question Tag?
A
Daarmee stel je een vraag.
B
Om de vraag nogmaals kort te herhalen.
C
Om om bevestiging te vragen.

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste tag question:
She will travel to Spain,......?
A
will she
B
doesn't she
C
won't she
D
isn't she

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste 'question tag'?
My friends like eating pizza, ......
A
liken't they?
B
don't my friends?
C
aren't they?
D
don't they?

Slide 19 - Quizvraag

Do: Worksheet question tags
In Teams, find the assignment called 4/3 B1 question tags.
Do the worksheet and hand it in to the assignment.
Let me know when you're finished!

Slide 20 - Tekstslide