Periode 3 les 15 Herhaling tijdsuitdrukkingen en grammatica

lich Willkommen
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

lich Willkommen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

                                                                                                                                          Drachten, den 15. April 2021

Lieber Oskar,

vielen Dank für den/deinen Brief.  Ich bin/Ich heiße/ Mein Name ist .... und ich bin vierzehn/dreizehn Jahre alt. Ich komme aus den Niederlanden und wohne in .... Mein Hobby ist/ Meine Hobbys sind .....  Ich habe keine Haustiere/ Ich habe eine Katze und einen Hund.  Meine Lieblingsfarbe ist blau.  Ich habe einen Bruder/ eine Schwester. 
Ich hoffe bald von dir zu hören./ Schreib mir bitte bald zurück.

Viele Grüße,


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

ich
du
sie
er
es
man
wir
ihr
sie
Sie
IK
U
ZIJ MV.
JULLIE
WIJ
MEN
HET
ZIJ EV.
HIJ
JIJ

Slide 6 - Sleepvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 7 - Sleepvraag

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 8 - Sleepvraag

Slide 9 - Tekstslide

timer
1:00
die
der
das
Mann
Frau
Kind
Junge
Schule
Mädchen

Haus
Lehrer

Lehrerin

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Duits: ik heet

Slide 12 - Open vraag

Hoe zeg je in het Duits: ik woon

Slide 13 - Open vraag

Hoe zeg je in het Duits: ik ben 14 jaar oud.

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Het is kwart over 3.
A
Es ist viertel vor drei.
B
Es ist viertel nach drei.
C
Es ist halb drei.
D
Es ist drei Uhr.

Slide 16 - Quizvraag

Het is kwart voor 8.
A
Es ist acht Uhr.
B
Es ist viertel nach acht.
C
Es ist halb acht.
D
Es ist viertel vor acht.

Slide 17 - Quizvraag

Het is 10 over 11.
A
Es ist zehn nach elf.
B
Es ist viertel nach elf.
C
Es ist zehn vor elf.
D
Es ist viertel vor elf.

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal naar het Duits: Januari

Slide 19 - Open vraag

Vertaal naar het Duits: maart

Slide 20 - Open vraag

Vertaal naar het Duits: de week

Slide 21 - Open vraag

Vertaal naar het Duits: de zomer

Slide 22 - Open vraag

Vertaal naar het Duits: woensdag

Slide 23 - Open vraag

Vertaal naar het Duits: de lente

Slide 24 - Open vraag

Vertaal naar het Duits: vrijdag

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Wie
Wat
Wanneer
Hoe
Waar
Waarvandaan
wer
wo
wie
was
wann
woher

Slide 27 - Sleepvraag

.... kommst du? Ich komme aus den Niederlanden.
A
Wo
B
Woher
C
Wann
D
Wie

Slide 28 - Quizvraag

.... Spät ist es? Es is viertel nach zwei
A
Wann
B
Wo
C
Wie
D
Woher

Slide 29 - Quizvraag

... hat Lisa Geburtstag? Freitag hat sie Geburtstag
A
Wie
B
Wer
C
Wo
D
Wann

Slide 30 - Quizvraag

ein, eine, ein

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen ein en eine?
Wanneer gebruik je welke?

Slide 32 - Woordweb

ein
eine
keine
Katze
Zeitung
Junge
Haus
Schüler
Haare

Slide 33 - Sleepvraag

....Haus
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 34 - Open vraag

.... Junge
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 35 - Open vraag

.... Mannschaft
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 36 - Open vraag

.... Kinder
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

ik 
mijn
jij
jouw
hij
zijn
zij 
haar
het 
zijn
wij
ons/onze
jullie
jullie
zij
hun
u
uw
ich
mein-
du
dein-
er
sein- 
sie 
ihr-
es
sein-
wir
unser-
ihr
euer-
sie
ihr-
Sie
Ihr-
Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 39 - Tekstslide

mijn
jouw
zijn
haar
hun
onze
jullie
uw
mein
unser
ihr (m.v.)
ihr (e.v.)
sein
Ihr
dein
euer

Slide 40 - Sleepvraag

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 41 - Quizvraag

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 42 - Quizvraag

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre|
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt

Slide 43 - Quizvraag

Das ist Ihr Fahrrad.

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
das
B
ist
C
Ihr
D
Fahrrad

Slide 44 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere

Slide 45 - Quizvraag

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide