Na de verkiezingen van november 1932, waarbij de NSDAP de grootste werd, wordt het land vrijwel onbestuurbaar
Andere partijen (en de president) kunnen niet meer om Hitler heen:
hij wordt kanselier (minister-president).
Slide 10 - Tekstslide
Hitler wordt kanselier
30 januari 1933
De NSDAP wordt de grootste partij.
Hitler moet samenwerken met andere partijen.
Slide 11 - Tekstslide
Rijksdagbrand
27 februari 1933
Een Nederlandse communist, Marinus van der Lubbe, wordt opgepakt, veroordeeld en geëxecuteerd.
Hitler gebruikt dit om de macht te grijpen!
Slide 12 - Tekstslide
Machtingswet
24 maart 1933
"Duitsland verkeert in Nood"
Machtigingswet, die Hitler onbeperkte macht geeft: Duitsland is een dictatuur.
Slide 13 - Tekstslide
Machtingswet
De Grondwet kan door Hitler worden aangepast en opgeschort, zonder goedkeuring van het Duitse parlement.
Alle partijen, behalve de NSDAP, worden verboden.
Slide 14 - Tekstslide
Führer
1934
Als president Hindenburg in 1934 overlijdt, komt er geen nieuwe president
Hitler is vanaf dat moment Führer, Leider, van Duitsland
Slide 15 - Tekstslide
Hitlers populariteit stijgt
vanaf 1934
Hitler is rond 1934 mateloos populair. Het gaat goed in Duitsland.
Werkeloosheid daalt.
Economie draait weer.
Slide 16 - Tekstslide
De Gestapo,
de SS en de SA
De Gestapo: geheime staatspolitie
Bewapende groepen van de NSDAP: SS en SA
SA: knokploegen om tegenstanders te intimideren
SS: lijfwacht van Hitler
Slide 17 - Tekstslide
Gelijkschakeling en indoctrinatie
Alle organisaties kwamen onder toezicht van de nazi's.
Door indoctrinatie werd ervoor gezorgd dat alle Duitsers op de zelfde manier gingen denken; nationaal- socialistsch denken.
Hitlerjugend: jongens werden voorbereid op een leven als soldaat die zonder nadenken de bevelen van de Führer opvolgde.
Bund Deutscher Mädel: meisjes leerden er hoe zij een goede huisvrouw konden zijn en dat de ideale Duitse vrouw veel kinderen baarde.
Slide 18 - Tekstslide
Antisemitisme
Jodenhaat
Antisemitismebestaat al duizenden jaren...
Slide 19 - Tekstslide
Antisemitisme in Nazi-Duitsland
Hitler geeft Joden de schuld van ALLES wat fout was
rassenleer: joden zijn minderwaardig aan Arische ras
1935: rassenwetten: discriminatie van joden in openbare leven
Kristallnacht 1938
Slide 20 - Tekstslide
Kristallnacht 9 november 1938
Na een vlammende radiotoespraak van Joseph Goebbels (die ging over de propaganda van Nazi-Duitsland), trekken Duitsers massaal de straat op om eigendommen van Joden te vernielen.
De politie en SS kregen de opdracht om niet in te grijpen.
Vanaf dan worden joden massaal opgesloten in concentratiekampen
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Voorbeeldvraag examen
Bron 6
De Duitse geheime politie schrijft op 11 november 1938 in een rapport.
Gebruik bron 6
➤Leg uit dat de gebeurtenis in de bron past bij een kenmerk van het nationaal-socialisme.
Doe dit door:
- eerst het kenmerk te noemen van het nationaal-socialisme, en
- daarna met een voorbeeld uit de bron dat kenmerk aan te tonen.
Afgelopen nacht zijn er 191 synagogen en 11 buurthuizen in brand gestoken. Nog eens 76 synagogen zijn tot de grond toe verwoest. Daarnaast zijn er zo’n 20.000 Joden opgepakt. Er vielen 36 doden en er waren ook 36 zwaargewonden. Deze doden en gewonden zijn Joden.
Voorbeeld van een juist antwoord is:
kenmerk: anti-semitisme / Jodenhaat (1)
voorbeeld uit de bron: er wordt geweld gebruikt tegen Joden/Joodse bezittingen/Joodse gebedshuizen / Joden worden gearresteerd, gedood of raken (zwaar)gewond (1)
CV
Slide 23 - Tekstslide
Voorbeeldvraag examen
Bron 7
Een poster van de NSDAP voor de verkiezingen van de Rijksdag (1928)
Gebruik bron 7
➤Leg uit, met behulp van de poster, welk standpunt de NSDAP had over het Dawesplan.
Doe het zo:
De NSDAP was (vul in: vóór of tegen) het Dawesplan, omdat … (geef
verklaring).
Dat blijkt uit … (noem het onderdeel van de bron).
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Het standpunt van de NSDAP over het Dawesplan was dat ze tegen
het plan waren, omdat de Duitse arbeider/Duitsland door het Dawesplan wordt tegengewerkt/onderdrukt wordt/in slavernij wordt gehouden / omdat de Duitse bevolking/de Duitse regering gedwongen wordt om de herstelbetalingen te betalen 1
Dat blijkt uit de kettingen die vastzitten aan (het) Dawes (plan) 1
Opmerking
Alleen als na ‘tegen’ een juiste verklaring volgt, mag een scorepunt worden toegekend
CV
Slide 24 - Tekstslide
Wat is geen kenmerk van het nationaal-socialisme:
A
propaganda
B
terreur
C
parlementaire democratie
D
censuur
Slide 25 - Quizvraag
Deze afbeelding staat in een schoolboek. Welk begrip past daar bij?
A
Censuur
B
Indoctrinatie
C
Propaganda
D
Wapenwedloop
Slide 26 - Quizvraag
Gebruik de bron
→Waarom is deze afbeelding een voorbeeld van propaganda? Kies het juiste antwoord.
-> Gebruik bronelementen
A
Je ziet allemaal hakenkruizen op de tekening. Blijkbaar was Hitler aan de macht toen deze afbeelding werd gemaakt. Dat is propaganda: aan de macht zijn.
B
Hitler ziet er stoer uit op deze afbeelding. Hij is niet bang, hij laat zien dat hij zijn volk zal leiden. Het is dus reclame voor Hitler, en dat is wat propaganda is: politieke reclame.
C
Je ziet op de tekening dat de zon schijnt. Dat betekent dat het goed gaat met de mensen. Als het goed gaat met mensen, zijn ze heel erg propaganda.
D
Hij heeft een heel leger bij zich, dat staat achter hem. Waarschijnlijk gaat hij iedereen die het niet met hem eens is, heel hard aanpakken. En dat is wat propaganda is: je tegenstanders uitschakelen.
Slide 27 - Quizvraag
Hitler gaf de Joden de schuld van het verliezen van de 1e Wereldoorlog. Bij welk kenmerk van het Nationaal Socialisme hoorde dit?
A
Totalitaire staat
B
Propaganda
C
Rassenleer
D
Verheerlijking van geweld
Slide 28 - Quizvraag
Wat is geen kenmerk van het nationaal-socialisme:
A
propaganda
B
terreur
C
parlementaire democratie
D
censuur
Slide 29 - Quizvraag
Welk begrip hoort NIET bij fascisme?
A
verheerlijking leider
B
censuur
C
rassenleer
D
extreem nationalisme
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een totalitaire staat?
A
Een staat waarin het leger de baas is
B
Een staat waar je weinig vrijheid hebt en gecontroleerd word
C
Een staat waarin veel politieke partijen zijn
D
Een staat waarin iedereen gelijk is
Slide 31 - Quizvraag
Wat is geen kenmerk van een totalitaire staat?
A
Tegenstanders worden opgesloten in strafkampen.
B
Journalisten mogen kritiek uiten op de overheid.
C
Er is een dictator aan de macht.
D
Op school leren kinderen over de staatsideologie.
Slide 32 - Quizvraag
Welk kenmerk van de nationaal-socialisten past bij de afbeelding?
A
1 partij, 1 leider
B
Nationalisme
C
Militarisme
D
Rassenleer
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Video
Huiswerk:
Maken blz. 92 en 93.
Slide 35 - Tekstslide
Hitler wordt kanselier
30 januari 1933
Hoewel Hitler nu kanselier is én leider van de grootste partij in de Rijksdag, heeft hij niet de meerderheid in het Duitse parlement.
Hij zal dus altijd moeten samenwerken met andere partijen.
En dat vindt hij afschuwelijk: te lang praten om er samen uit te komen...
Slide 36 - Tekstslide
Rijksdagbrand
27 februari 1933
Een Nederlandse communist, Marinus van der Lubbe, wordt opgepakt, veroordeeld en geëxecuteerd.
Aan zijn schuld wordt echter nu nog steeds ernstig getwijfeld...
Slide 37 - Tekstslide
Machtingswet
24 maart 1933
...de brand komt Hitler namelijk wel érg goed uit: hij kan de noodtoestand in Duitsland uitroepen.
Het Duitse parlement neemt een noodwet aan, de Machtigingswet,
Die geeft Hitler onbeperkte macht: Duitsland is een dictatuur.
Slide 38 - Tekstslide
Machtingswet
De Grondwet kan door Hitler worden aangepast en opgeschort, zonder goedkeuring van het Duitse parlement.
Alle partijen, behalve de NSDAP, worden verboden.
Sommige burgerrechten worden opgeschort (o.a. briefgeheim)
Gelijkschakeling: iedereen moet zich houden aan de ideologie van de Nazi's
Slide 39 - Tekstslide
Nacht van de Lange Messen
juni 1934
Hitler kan door de Machtigingswet zijn tegenstanders uitschakelen.
Dit zijn in het begin mensen binnen Hitlers eigen partij, waaronder de SA.
Sommigen worden zonder proces vermoord door de SS, anderen komen in concentratiekampen.
Slide 40 - Tekstslide
Führer
1934
Als president Hindenburg in 1934 overlijdt, komt er geen nieuwe president:
Hitler is vanaf dat moment Führer, Leider, van Duitsland
Aan hem is onvoorwaardelijke trouw verschuldigd (Führerbeginsel)
Slide 41 - Tekstslide
Trouw aan de Führer
vanaf 1934
Hitlerjugend: jongens werden voorbereid op een leven als soldaat die zonder nadenken de bevelen van de Führer opvolgde.
Bund Deutscher Mädel: meisjes leerden er hoe zij een goede huisvrouw konden zijn en dat de ideale Duitse vrouw veel kinderen baarde.
Slide 42 - Tekstslide
Hitler's populariteit stijgt
vanaf 1934
Hitler is rond 1934 mateloos populair. Het gaat goed in Duitsland.
Zolang je niet tot een minderheid hoort, pluk je de vruchten van zijn beleid.
Door grootschalige werkverschaffingsprojecten daalt de werkloosheid snel, en krijgen Duitsers weer zelfvertrouwen én nationalistische gevoelens.
Slide 43 - Tekstslide
Neurenberger Rassenwetten
1935
Deze wetten moeten de rechten voor Joden sterk beperken, met als doel dat ze 'vrijwillig' uit Duitsland zouden vertrekken.
Zo mogen Joden geen Duitser meer zijn, of trouwen met een Duitse burger
Slide 44 - Tekstslide
Der Anschluß
maart 1938
Hitler wil alle Duitsers in één Groot Duits Rijk (Heim ins Reich).
Hij maakt handig misbruik van de politieke chaos in Oostenrijk en speelt in op de gevoelens van het Oostenrijkse volk.
Hij annexeert Oostenrijk en maak het een deel van het Duitse Rijk (Ostmark).
Slide 45 - Tekstslide
Conferentie van München
september 1938
Frankrijk en Engeland zijn geschrokken van de Anschluß, maar willen geen oorlog (Appeasement)
Hitler belooft dat er geen oorlog komt als hij Sudetenland, Tsjecho-Slowakije, krijgt.
Duitsland, Engeland, Frankrijk en Italië komen tot een akkoord.
Slide 46 - Tekstslide
Kristallnacht
9 november 1938
In Parijs vermoordt een jonge Jood, Herschel Grynszpan, een Nazi.
Na een vlammende radiotoespraak van Joseph Goebbels, trekken Duitsers massaal de straat op om eigendommen van Joden te vernielen.
De politie en SS kregen de opdracht om niet in te grijpen.