In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 3: Plantaardige en dierlijke cellen
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Herhaling
Leerdoelen doornemen
Uitleg basisstof 3: Plantaardige en dierlijke cellen
Aan het werk
Verwerking
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
Delen van dierlijke cellen en plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
Een microscoop gebruiken en daarmee (delen van) organismen bestuderen.
De verschillende soorten plastiden herkennen en benoemen.
Slide 3 - Tekstslide
Plantaardige en dierlijke cellen
Teken eens uit je hoofd een plantaardige cel en een dierlijke cel.
Benoem de verschillende organellen van deze cellen.
Vergelijk je tekening met je buur.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Plantaardige en dierlijke cellen
Cellen hebben organellen: Een deel van een cel met een eigen functie
Voorbeelden van organellen: Celmembraan, celwand, cytoplasma
Slide 6 - Tekstslide
Ken je nog andere organellen?
Slide 7 - Woordweb
Benoem een organel en de bijbehorende functie
Slide 8 - Open vraag
Verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen
Plantaardige cellen hebben een celwand en een vacuole
Plantaardige cellen hebben plastiden (korrels)
Chloroplasten (bladgroenkorrels)
Chromoplasten (kleurstofkorrels)
Leukoplasten (dienen om stoffen als vet, zetmeel, en eiwit in op te slaan)
Plastiden kunnen overgaan in andere
Slide 9 - Tekstslide
Verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen
Plantaardige cellen hebben een celwand en een vacuole
Plantaardige cellen hebben plastiden (korrels)
Chloroplasten (bladgroenkorrels)
Chromoplasten (kleurstofkorrels)
Leukoplasten (dienen om stoffen als vet, zetmeel, en eiwit in op te slaan)
Plastiden kunnen overgaan in andere
Slide 10 - Tekstslide
Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast
B: Leukoplast
B
A: Leukoplast
B: Chloroplast
C
A: Chloroplast
B: Chromoplast
D
A: Chromoplast
B: Chloroplast
Slide 11 - Quizvraag
Met welk instrument bekijk je cellen (op school)?
A
Elektronenmicroscoop
B
Lichtmicroscoop
C
Telescoop
D
Stethoscoop
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Video
Aan het werk!
Wat: Basisstof 3 van thema 1
Hoe: Alleen of in tweetallen (fluisteren)
Tijd: 15 minuten
Hulp: Steek je vinger op of overleg met je buur
Klaar: Bekijk je opdrachten en evalueer deze. Maak de test jezelf, lees daarna basisstof 4 door.