EC 3 Oefenen met procenten

EC 3 rekenen met procenten 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

EC 3 rekenen met procenten 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet hoe je een percentage moet bereken 
  • Je weet hoe je een getal uit een percentage moet halen 

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen met procenten

  • Je wilt weten hoeveel procent een getal is in verhouding met een ander getal

Slide 3 - Tekstslide

Rekenen met procenten
  • Bijvoorbeeld:
  • Een vol zak chips weeg 300 gram. Je hebt 15% van de chips in de zak opgegeten. Hoeveel gram heb chips heb je opgegeten.
  • Omdat uit te rekenen gebruik je de formule:
  • Getal : 100 x percentage
  • Het getal is hier 300 gram en het percentage is 15%. 
  • Je gaat is 300 : 100. Dan weet je wat 1% van 300 is. 
  • 300:100= 3 gram. Vervolgens ga je die 1% van 300 keer het percentage doen die je wilt weten. 
  • Dit is 15%
  • 3 x 15= 45gram 

Slide 4 - Tekstslide

Je hebt 20 zakken snoep gekocht. Na 3 weken heb je 70% van al die zakken snoep opgegeten. Hoeveel zakken snoep heb je opgegeten?

Slide 5 - Open vraag

Je koopt de nieuwste Call of Duty. Call of Duty kost normaal 60,00 euro. Je kreeg alleen 5% korting. Hoeveel euro korting kreeg je? (rond je antwoord af met 2 cijfers achter komma en zet voor je antwoord een € teken)

Slide 6 - Open vraag

Rekenen met procenten
  • Je wilt weten hoeveel een percentage van een getal is. 
  • Je wilt weten hoeveel procent een getal is in verhouding met een ander getal

Slide 7 - Tekstslide

Rekenen met procenten
  • Bijvoorbeeld:
  • Je hebt een appeltaart die in 6 stukken is gedeeld. Je wilt weten hoeveel procent 1 stuk appeltaart is van de hele taart. 
  • Omdat uit te rekenen gebruik je de formule:
  • Deel : geheel x 100 
  • Het deel is hier het ene stuk waar je het percentage van wilt weten.
  • Het geheel zijn alle stukken taart die er zijn. Dit zijn er 6.
  • Je vult daarna het volgende in.
  • 1 : 6 x100= 16,7%. Je rond een percentage altijd met 1 cijfer achter de komma af.

Slide 8 - Tekstslide

Je hebt samen met een vriend 40,00 euro verdient door bessen te plukken. Jij hebt 15 euro gekregen en je vriend kreeg de rest. Hoeveel procent van de 40 euro heb jij gekregen? (rond af met 1 cijfer achter de komma)

Slide 9 - Open vraag

Berekenen hoeveel procent iets meer of minder is geworden
  • Formule=(Nieuw - oud) : oudx 100
  • In 2018 kon je voor €1,60 een liter benzine kopen. In 2019 betaal je €1,64 voor een liter benzine. Met hoeveel procent is de benzine prijs gestegen?
  • De bovenstaande voorbeeld vraag reken je op deze manier uit:
  • €1,64 - €1,60= €0,04
  • €0,04 : €1,60 x100 = 2,5%
  • De benzineprijs is dus in een jaar tijd met 2,5% gestegen. Dit is het geval, want de benzine werd €0,04 duurder en €0,04 is 2,5% van €1,60.

Slide 10 - Tekstslide

Er werden vorig jaar elke dag 500 schoenen gemaakt. Nu is dat 540. Met hoeveel procent is de productiviteit gestegen?
Formule=(Nieuw - oud) : oudx 100

Slide 11 - Open vraag

Zelf oefenen
Maak alle omcirkelde opgaven 
Formule 1 = Getal : 100 x percentage
Formule 2 = Deel : geheel x 100
Formule 3 = (Nieuw - oud) : oudx 100

Slide 12 - Tekstslide