les 6/3: oefentoets bespreken

Aan het eind van deze week:
- ken je alle tekststructuren 
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden
- kun je de functies van delen van de tekst benoemen

We gaan vandaag een oefentoets maken!
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- ken je alle tekststructuren 
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden
- kun je de functies van delen van de tekst benoemen

We gaan vandaag een oefentoets maken!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken
Lezen hoofdstuk 6
bladzijde 179 en 180
  • Opdracht 2



Let op: opdracht 1, 5, 6, 10, 11, 13 bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Afweging
A
Met zorg voor- en nadelen afwegen
B
Een andere mogelijkheid
C
Kant van een zaak van waaruit je iets bekijkt
D
Omstandigheid die invloed op iets uitoefent

Slide 4 - Quizvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
aspecten-
structuur
argumentatie-
structuur
verklarings-
structuur
inleiding:
onderwerp

inleiding:
standpunt
inleiding:
bepaald
verschijnsel

Slide 5 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
stelling-argument
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossings-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
onderwerp

inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of 
stelling

Slide 6 - Sleepvraag

Sleep de juiste kern naar de juiste tekststructuur
verleden-heden-toekomststructuur
probleem-oplossings-structuur
verklaringsstructuur
situatie vroeger
situatie nu
kenmerken/voorbeelden
redenen/
oorzaken
verdere beschrijving van het probleem/oorzaken/
gevolgen/ oplossingen

Slide 7 - Sleepvraag

Functiewoorden. Wat is een nuancering?
A
Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt iets af
B
Legt uit waarom iemand iets doet of vindt
C
doet een uitspraak die logisch voortvloeit uit eerder gevolgde redeneringen
D
stemt met iets in, als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 9 - Sleepvraag

Weet je nu:
- de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden?
- hoe je de functies van delen van een tekst moet benoemen?
Huiswerk
Lezen hoofdstuk 5
bladzijde 149 en 150
  • Opdracht 4
Lezen hoofdstuk 6
bladzijde 179 en 180
  • Opdracht 2

Slide 10 - Tekstslide