2.5 Innovatie in een bedrijf en 2.5 De arbeidsmarkt

Wat gaan we doen vandaag?
  • herhaling paragraaf 2.4 (5 min)
  • behandelen  paragraaf 2.5 (15 min) 
  • nakijken opdrachten 2.4 ( 10 min)
  • zelfstandig werken (15 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
  • herhaling paragraaf 2.4 (5 min)
  • behandelen  paragraaf 2.5 (15 min) 
  • nakijken opdrachten 2.4 ( 10 min)
  • zelfstandig werken (15 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)

Slide 1 - Tekstslide

Economie 

H2 §5
Innovatie in een bedrijf

Slide 2 - Tekstslide

Kader

Slide 3 - Tekstslide

Welke formule heb ik nodig?
25% korting op €95,--
A
: 100 x aantal %
B
deel : geheel x 100
C
(nieuw-oud) : oud x 100

Slide 4 - Quizvraag

Hoe reken ik uit hoeveel % een kleine groep van de grote groep is?
A
nieuw - oud / oud x 100%
B
deel / geheel x 100%
C
bijvoorbeeld 100 x 0,15

Slide 5 - Quizvraag

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 6 - Quizvraag

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 7 - Quizvraag

Als de arbeidsproductiviteit stijgt dan
A
dalen de variabele kosten per product.
B
stijgen de variabele kosten per product.
C
dalen de vaste kosten per product.
D
stijgen de vaste kosten per product.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
maatschappelijke kosten

Slide 9 - Quizvraag

Innovatie
A
Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen
B
Een ander woord voor investeren
C
Goedkopere oude kapitaal goederen aanschaffen
D
De prijs van geld

Slide 10 - Quizvraag

 Leerdoelen 2.5
- Ik kan de invloed van verschillende vormen van innovatie uitleggen.
- Ik kan rekenen met onderbezetting

Slide 11 - Tekstslide

Hoe kan je de arbeidsproductiviteit verhogen?
1. Nieuwe productietechnieken
- mechaniseren
Sneller en makkelijker werken met machines, maar nog wel met hulp van mensen (bijv scankassa's)
- automatisering
Je vervangt de mensen helemaal door een machine ( bijv zelfscanners)

Slide 12 - Tekstslide

Gevolgen mechanisering en automatisering
- Bedrijf kan bezuinigen op de loonkosten --> daardoor hogere winst
- Er moeten duurdere machines gekocht worden --> Deze worden per jaar minder waard (afschrijving) --> Daardoor stijgen de afschrijvingskosten binnen het bedrijf

Slide 13 - Tekstslide

Productiecapaciteit = maximale productie
Alles wat beschikbaar is in een onderneming (arbeid en kapitaal) om te produceren, bepalen de productiecapaciteit.

Wordt de productiecapaciteit niet benut, dan is er sprake van onderbezetting


Slide 14 - Tekstslide

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit


  • onderbezetting 
  • -> er wordt minder geproduceerd, dan er maximaal geproduceerd kan worden
  • overbezetting 
  • -> er is productiecapaciteit te kort om aan de vraag te kunnen voorzien

Slide 15 - Tekstslide

Bezettingsgraad
Werklijke productie tov capaciteit. Altijd weergegeven in procenten

Formule : werkelijke productie : productiecapaciteit (max productie)

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
Bij een fabriek is een productiecapaciteit van 50 fietsen per dag. De fabriek produceert 40 fietsen op een dag.

1. Is hier sprake van een onderbezetting of een overbezetting?

2. Bereken de bezettingsgraad? 

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
Bij een fabriek is een productiecapaciteit van 50 fietsen per dag. De fabriek produceert 40 fietsen op een dag.
1. Is hier sprake van een onderbezetting of een overbezetting?
Er worden minder fietsen gemaakt dan max kan, dus onderbezetting
2. Bereken de bezettingsgraad? 
40 : 50 x 100 = 80%

Slide 18 - Tekstslide

Wat is recessie?
Recessie betekent letterlijk 'teruggang' of 'terugval'. De economische groei daalt en is dan lager dan gemiddeld. 

In de praktijk wordt meestal van een recessie gesproken als de groei van het nationaal inkomen (wat er in totaal wordt verdiend in een land) gedurende twee of meer opeenvolgende kwartalen negatief is.

Is de productie laag --> dan wordt er ook minder verkocht --> nationaal inkomen lager --> recessie 

Slide 19 - Tekstslide

Bezettingsgraad
LAAG 

Dan komt economie in een recessie

Slide 20 - Tekstslide

Stelling
In de coronatijd is de bezettingsgraad van machines bij veel bedrijven hoog

Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig werken
KB 4
  • Maken opdrachten hoofdstuk 2 paragraaf 5

  • Lees de theorie op bladzijde 58 t/m 59
  • Maak de opdrachten 1 t/m 12

Slide 22 - Tekstslide

Basis

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

4.2 Hoe werkt de arbeidsmarkt?
Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je

- Uitleggen wat de arbeidsmarkt is
- Uitleggen waarom er meer of minder werk kan zijn
- Benoemen welke redenen er zijn dat mensen werken

Slide 25 - Tekstslide

Arbeidsmarkt

Het totaal van aanbod van arbeid en vraag naar arbeid

Aanbod van arbeid
Mensen die op zoek zijn naar werk

Vraag naar arbeid
Werkgevers (bedrijven en overheid) die meer mensen nodig hebben 

Slide 26 - Tekstslide

Vraag naar arbeid
Werkgelegenheid = vraag naar arbeid 
--> alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

Afname door: 
mechanisatie of automatisering of als het slecht gaat met de economie

Toename door: 
als het goed gaat met de economie --> mensen geven meer geld uit --> meer vraag naar producten --> bedrijven kunnen meer produceren --> meer werknemers nodig

Als economie te snel groeit dan kan tekort aan arbeidskrachten ontstaan --> te weinig mensen

Slide 27 - Tekstslide

Aanbod van arbeid
Aanbod van arbeid komt van beroepsbevolking. 

Afname door:
mensen gaan met pensioen, stoppen om een andere reden met werken of kunnen niet meer werken

Toename door: 
Mensen komen van school en gaan werken of besluiten na tijdje niet gewerkt te hebben om wel weer te gaan werken

Werkloosheid: Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag naar arbeid

Slide 28 - Tekstslide

Beroepsbevolking

  • mensen die kunnen & willen werken = beroepsbevolking
  • 1. iedereen die nu al werkt; 
  • 2. werklozen horen ook bij beroepsbevolking

Slide 29 - Tekstslide

Werklozen
Beroepsbevolking

Beroepsbevolking:
Alle mensen tussen 15 en pensioen-leeftijd die werken of werkloos zijn


Werkzame    beroepsbevolking:
Het werkzame deel van de beroepsbevolking

Slide 30 - Tekstslide

Beroepsbevolking

  • Alle mensen die werken of werk zoeken

  • Iedereen tussen de 15 en 67 jaar 

  • Iedereen die minimaal 12 uur per week werkt of wil werken

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Mensen die bij de beroepsbevolking horen hebben een betaalde baan of zijn op zoek naar een betaalde baan.  Deze mensen bieden hun arbeid aan. De beroepsbevolking is dus het aanbod van arbeid.
Arbeidsmarkt is het totaal van vraag en aanbod naar arbeid. 

Als de vraag naar arbeid groot is en het aanbod klein: er is een krappe arbeidsmarkt en weinig werkloosheid. 

Als de vraag naar arbeid klein is en het aanbod groot: er is een ruime arbeidsmarkt en veel werkloosheid.  
Bedrijven & overheid zijn op zoek naar personeel. Zij vragen arbeid.

Slide 33 - Tekstslide

Krappe arbeidsmarkt
Krappe arbeidsmarkt (tekort) = meer vraag dan aanbod

  • hebben werkgevers tekort aan personeel
  • hebben werkzoekenden een grote kans op een baan
  • is de kans groot dat de arbeidsomstandigheden verbeteren

Slide 34 - Tekstslide

Ruime arbeidsmarkt
Ruime arbeidsmarkt (overschot) = meer aanbod dan vraag
  • werkeloosheid hoog
  • werkzoekenden weinig kans op een baan
  • kans groot dat arbeidsomstandigheden verslechteren.
  • veel mensen zonder baan zich niet nuttig
  • worden kansen op een carrière minder

Slide 35 - Tekstslide


Samenvattend



Krappe arbeidsmarkt
(veel werk - weinig aanbod)




Ruime arbeidsmarkt
Weinig werk - veel aanbod)

Slide 36 - Tekstslide

opdrachten bespreken

Slide 37 - Tekstslide

opdrachten maken

Slide 38 - Tekstslide

Zelfstandig werken
KB 4
  • Maken opdrachten hoofdstuk 2 paragraaf 5

  • Lees de theorie op bladzijde 58 t/m 59
  • Maak de opdrachten 1 t/m 12
BB 4
  • Maken opdrachten hoofdstuk 2 paragraaf 5
  • Lees de theorie op bladzijde 50 t/m 53
  • Maak de opdrachten 1 t/m 32

Slide 39 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 40 - Tekstslide

Basis

Slide 41 - Tekstslide

Moos is 15 jaar en is vakkenvuller.
Hoort hij bij de beroepsbevolking?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

A
werkgevers
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt

Slide 43 - Quizvraag

Wie is het aanbod op de arbeidsmarkt?
A
Bedrijven en instellingen die werk aanbieden.
B
Mensen die werken of werk zoeken.

Slide 44 - Quizvraag

Wie zijn de vragers op de arbeidsmarkt?
A
Bedrijven en instellingen die vragen naar personeel.
B
Werknemers die vragen naar werk.

Slide 45 - Quizvraag

Vraag naar arbeid
Aanbod van arbeid
De JUMBO is op zoek naar vakkenvullers.
Rico wil graag als postbezorger aan de slag.

Slide 46 - Sleepvraag

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt

Slide 47 - Quizvraag

Bij een tekort op de arbeidsmarkt zijn er te veel ....
A
banen.
B
werknemers.
C
werkzoekenden.
D
werklozen.

Slide 48 - Quizvraag

De vraag naar arbeid komt van
A
mensen die willen werken
B
de werklozen
C
de jongeren tussen de 15 en 25 jaar
D
bedrijven en de overheid (werkgevers)

Slide 49 - Quizvraag

Als je aan het werk gaat voor een werkgever, sluit je een......
A
verzekering
B
arbeidsovereenkomst
C
CAO
D
Arbowet

Slide 50 - Quizvraag