Les 11 lw en znw

Welkom
Pak je leesboek, laptop en een pen.
timer
3:00
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak je leesboek, laptop en een pen.
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?
Aan het einde van deze les:
Kun je de lidwoorden aanwijzen in een zin.
Kun je de zelfstandignaamwoorden aanwijzen in de zin

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
  1. de, 
  2. het, 
  3. een.






Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
  1. de, 
  2. het, 
  3. een.






Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Alle meervouden krijgen
de
als lidwoord.
Bijvoorbeeld: de huizen

Alle verkleinwoorden krijgen het als lidwoord.
Bijvoorbeeld: het huisje


Slide 6 - Tekstslide

 Zelfstandig naamwoorden krijgen in het meervoud dus altijd de  en nooit het of een.  Ook al staat er in het enkelvoud het  voor het zelfstandig naamwoord.

Bron foto: Jennifer C., Flickr

Wat is een lidwoord?
A
De, het, een
B
Een mens, dier of ding.
C
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Geeft de plaats aan. Bijvoorbeeld achter, voor, op.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongen loopt op straat
Lidwoord?
A
jongen
B
op
C
de
D
straat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in de zin?

In het pretpark is het erg druk.
A
in
B
is
C
het
D
erg

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk lidwoord past bij het woord "eten"
A
De
B
Een
C
Het
D
Geen een.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De juf koopt snoepjes

Wat is een lidwoord?
A
De
B
koopt
C
juf
D
snoepjes

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Roos werd in de tweede ronde verslagen.
Wat is het lidwoord?
A
in
B
de
C
ronde
D
tweede

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in de zin?

Wil je voor mij een reep chocola meenemen?
A
wil
B
je
C
voor
D
een

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is géén lidwoord?
A
de
B
het
C
om
D
een

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk lidwoord hoort bij 'mogelijkheid'?
A
de
B
het
C
een

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in de volgende zin?

Wie heeft er een vraag?
A
Wie
B
heeft
C
er
D
een

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord?

De vrouw eet een pinda.
A
een
B
de
C
eet
D
de, een

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in deze zin?
Ayoub springt van de duikplank.
A
Ayoub
B
duikplank
C
de
D
springt

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel
Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
Dat is iets wat je kan doen.
B
Je kan er de-het-een voor zetten.
C
Dat is een woord dat iets zegt over een ding.
D
Dat is een mening van een ander.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
schaakbord
B
warme
C
uiteindelijk
D
hij

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
heerlijke
B
braadt
C
's morgens
D
vlees

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
fiets
B
band
C
dopje
D
jullie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
heeft
B
gekocht
C
vakantiehuis
D
Italiaans

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat een zelfstandig naamwoord?
A
met
B
sprong
C
startblok
D
drie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
kalender
B
muur
C
kast
D
dure

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
thee
B
toetsenbord
C
Pieter
D
lopen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
De
B
muis
C
is
D
weg

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
de moeder
B
eten
C
groot
D
het viooltje

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoord
Het werkwoord zegt wat een mens, dier of ding doet of wat er gebeurt.
uitleg

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden
Ik drink thee

Het meisje zit op een stoel.

Mijn hond snurkt heel hard.
uitleg

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is 'boven' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is drinken een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is 'kochten' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is jarig een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoord?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Mijn moeder zegt daar niets over."
Zoek het werkwoord en schrijf het hele werkwoord op:

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel succes! 
veel succes

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies