Unterrichtswoche 2

H4 Kapitel 1 - Les 4
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4 Kapitel 1 - Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Die Planung und die Lernziele 
1. Nachgefragt: Wie willst du leben?
2. Schwache Verben
3. Brückenschlag
  • Je kent een aantal instructiewoorden in het Duits.
  • Je kunt een aantal vragen in het Duits en Nederlands beantwoorden die met de tekst te maken hebben.
  • Je kent een aantal signaalwoorden in het Duits.

--> Je herhaalt (zelfstandig) de grammatica uit de OB.

Slide 2 - Tekstslide

VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN

Hoe zie je het verband in een (lees)tekst?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Herken jij het verband?
Beantwoord de vragen op de volgende dia's.

Slide 8 - Tekstslide

Wenn du nicht studierst, wirst du nicht durchkommen (slagen) bei der Abschlussprüfung.

wenn= ...
A
tegenstelling
B
voorwaarde
C
vergelijking
D
versterking

Slide 9 - Quizvraag

Nur so wird er glaubwürdig.
nur = ...
A
Gevolg / conclusie
B
Beperking
C
Voorbeeld geven / concreet maken
D
Tegenstelling

Slide 10 - Quizvraag

1.Er ist ein guter Fußballspieler, aber er spielt auch gut Tennis.
aber= ...
A
Tegenstelling
B
Gevolg/ conclusie
C
Voorbeeld geven
D
Uitbreiding/ opsomming

Slide 11 - Quizvraag

Ich gehe ins Kino, denn ich finde das toll!
denn = ...
A
reden/verklaring
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
voorbeeld geven

Slide 12 - Quizvraag

In Utrecht ist viel zu tun, es gibt zum Beispiel viele verschiedene Museen.
zum Beispiel = ...
A
voorbeeld geven
B
vergelijking
C
reden/verklaring
D
uitbreiding/opsomming

Slide 13 - Quizvraag

Er geht nicht mit, weil es regnet.

weil= ....
A
gevolg/ conclusie
B
uitbreiding/ opsomming
C
tegenstelling
D
reden/ verklaring

Slide 14 - Quizvraag

Lernziel
Am Ende der Stunde kennst du verschiedene Signalwörter.
Zum Beispiel: jedenfalls; aber, sogar

Slide 15 - Tekstslide

Ich habe statt das Auto, doch ein Fahrrad gekauft.
doch = ...
A
gevolg/conclusie
B
reden/verklaring
C
tegenstelling
D
uitbreiding/opsomming

Slide 16 - Quizvraag

Ich habe Englisch, und sogar Deutsch!!!
sogar = ...
A
gevolg/conclusie
B
vergelijking
C
versterking
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

Zusammengefasst:
  • Wil je teksten goed kunnen begrijpen zijn signaalwoorden belangrijk.
  • Signaalwoorden leggen verbanden tussen zinnen, zinsdelen, alinea's van een tekst. (tegenstelling/verklaring/uitbreiding enz.)
  • LEER DE SIGNAALWOORDEN EN DE VERBANDEN DIE ZE LEGGEN DUS GOED

Slide 18 - Tekstslide

An die Arbeit!
Was? Paragraf B
Wie lange? 10 Minuten
Fertig? Paragraf C (im Buch)

Slide 19 - Tekstslide

Schwache Verben: Faustregel Präsens?
Genau: Stamm + (fe)esttenten

ich mache
du machst
er, sie, es, man macht
wir machen 
ihr macht 
sie/Sie machen

Slide 20 - Tekstslide

Präteritum  (=verleden tijd)

Slide 21 - Tekstslide

hulpwerkwoorden verleden tijd


sein


haben


werden (werd)

werden (zou)
(aanvoegende wijs)
ich
war
hat - te
wurd - e
würd - e
du
war -  st
hat - test 
wurde - est
würde - est
er/sie/es
war
hat - te
wurd - e
würd - e
wir
war - en
hat - ten
wurd - en
würd - en
ihr
war - t
hat - tet 
wurd - et
würd - et
sie/Sie
war - en
hat - ten
wurd - en
würd - en
ge - wese - en
ge - hab - t
ge - word - en
ge - word - en

Slide 22 - Tekstslide

Perfekt: regnen

Es hat heute sehr stark ..........
A
geregnet
B
geregnetet
C
geregent
D
geregen

Slide 23 - Quizvraag

Präteritum: machen

Es ....... richtig Spaß, das Lied zu singen.
A
macht
B
machte
C
machtet
D
machst

Slide 24 - Quizvraag

Präteritum: reisen
Du ............ immer mit dem Flugzeug, stimmt's?
A
reistest
B
reistst
C
reist
D
reistet

Slide 25 - Quizvraag

Präteritum: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antwortest
B
antwortet
C
antwortete
D
antwortetet

Slide 26 - Quizvraag

Präsens: reisen
Du ............ immer mit dem Flugzeug, stimmt's?
A
reisest
B
reisst
C
reist
D
reistest

Slide 27 - Quizvraag

Perfekt: machen
Es ....... richtig Spaß ......, das Lied zu singen.
A
habe gemacht
B
hat gemachen
C
habe gemachen
D
hat gemacht

Slide 28 - Quizvraag

Perfekt: reisen
Du ............ immer mit dem Flugzeug......, stimmt's?
A
hast gereist
B
hast gereisen
C
bist gereist
D
bist gereisen

Slide 29 - Quizvraag

Präsens: machen

Es ...... richtig Spaß, das Lied zu singen
A
macht
B
machen
C
machte
D
machst

Slide 30 - Quizvraag

Prerfekt: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage......?
A
habe geantworten
B
habe geantwortet
C
hat geantwort
D
hat geantwortet

Slide 31 - Quizvraag

Perfekt: trainieren
Sie hat für den Wettkampf jede Woche ............
A
getrainiert
B
getraint
C
trainiert
D
trainieren

Slide 32 - Quizvraag

Präsens: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworten
B
antwortet
C
antwortete
D
antwort

Slide 33 - Quizvraag

Haben, sein & werden

Slide 34 - Tekstslide

"sein"
.................. ihr müde?

Slide 35 - Open vraag

"haben"
.............. ihr schon Ferien?

Slide 36 - Open vraag

"sein"
.............. Sie schon wieder krank?

Slide 37 - Open vraag

"haben"
Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben.

Slide 38 - Open vraag

"haben"
Er ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen.

Slide 39 - Open vraag

Het woordje "werden" betekent "worden" en ....................

Slide 40 - Open vraag

"sein"
Ich kenne dich nicht, wer ........... du?

Slide 41 - Open vraag

"sein"
Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Slide 42 - Open vraag

"werden"
Nein, wir ............... nie zurückommen.

Slide 43 - Open vraag

"werden"
Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.
A
habe
B
bin
C
werde

Slide 44 - Quizvraag

"werden"

.............. du morgen 10 oder 14 ?
A
wirdst
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 45 - Quizvraag

"sein"
Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt.

Slide 46 - Open vraag

" werden"
Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 47 - Quizvraag

"haben"
............... du Zeit für mich?

Slide 48 - Open vraag

"werden"
Frau Meier, wie alt .............Sie nächste Woche?
A
sind
B
werden
C
haben
D
wirst

Slide 49 - Quizvraag

"sein"
Nando, wo...............du?

Slide 50 - Open vraag

an die Arbeit..
Was?
Paragraf B + C
Wie?
individuell, im Buch
Wie lange?
20 Minuten
Fertig?
Resultat über It's Learning einreichen

Slide 51 - Tekstslide

m
v
o
mv
1e
der
der-groep
ein-groep
der
dieser
ein
die
diese
eine
das
dieses
ein
die
diese
keine
4e
der
der-groep
ein-groep
den
diesen
einen
die
diese
eine
das  dieses
ein
die
diese
keine
der-groep:
der/die/das
welch-              dies-
jen-                  jed-
manch-            solch-
all-
ein-groep:
ein           kein
mein        dein
sein         ihr
unser       euer
ihr            Ihr

Slide 52 - Tekstslide

Tschüss

Slide 53 - Tekstslide