In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Theme 3, lesson 5
Plan:
- Check homework
- Instruction Grammar 6-7
- Quiz
- Homework
Slide 1 - Tekstslide
Homework:
Slide 2 - Tekstslide
one & ones
Slide 3 - Tekstslide
one - ones
one = EV
ones = MV
Slide 4 - Tekstslide
This ....is the best.
A
one
B
ones
Slide 5 - Quizvraag
Which do you prefer; this ......or that .....?
A
one/one
B
ones/ones
Slide 6 - Quizvraag
Fill in: one or ones This house isn't shaking, but those ... are.
A
one
B
ones
Slide 7 - Quizvraag
What sweets do you want? The sour .....!
A
One
B
Ones
Slide 8 - Quizvraag
Small pineapples are sweeter than big......
A
one
B
ones
Slide 9 - Quizvraag
Word Order
Slide 10 - Tekstslide
Woordvolgorde (word order)
wie - doet - wat - waar - wanneer
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Word order
Slide 13 - Tekstslide
Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
I
walk
my dog
in the park
at night
Slide 14 - Sleepvraag
Als je wilt benadrukken wanneer iets gebeurt, zet je de tijd vooraan de zin:
On Saturdays I like to go roller skating in the park.
Woorden als always, never, often, sometimes en usually staan in het Engels altijd voor het werkwoord, behalve bij het werkwoord to be (am, is, are, was, were)
We always go running in the park on Sundays.
I am always willing to help you.
Slide 15 - Tekstslide
Put in the correct order: are - from - you - where - ?
Slide 16 - Open vraag
Put in the correct order: England - London - is - capital - the - of
Slide 17 - Open vraag
Put in the correct order: speak - languages - you - what - do - ?
Slide 18 - Open vraag
Put in the correct order: village - small - live - a - I - in
Slide 19 - Open vraag
Put in the correct order: never - wears - George - to work - trainers
Slide 20 - Open vraag
Put in the correct order: never - Derek - late - for school - is