11.1 Voortplanting

11.1 Man & Vrouw
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

11.1 Man & Vrouw

Slide 1 - Tekstslide

Introductie
  • Jongens en meisjes apart
  • Schrijf zoveel mogelijk woorden op bij het onderwerp seks/voortplanting. 
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert:
  • Hoe de voortplantingsorganen werken;
  • Wanneer je vruchtbaar bent; 
  • Hoe de menstruatiecyclus verloopt.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Puberteit jongen
  • In zaadballen ontstaan zaadcellen
  • Bijballen slaan deze op
  • Bij een zaadlozing vervoert de zaadleider zaadcellen
  • Zaadblaasjes en prostaat voegen vocht toe. (daarna heet het sperma)
  • Voortplantingscellen man = zaadcellen

  • * een jongen is vruchtbaar vanaf zijn eerste zaadlozing (natte droom)

Slide 5 - Tekstslide

Zaadcellen
  • Productie wordt geregeld door hormonen uit de hypofyse.

  • De zaadballen maken het hormoon testosteron.

Slide 6 - Tekstslide

Geslachtsorgaan man
Ken je alle onderdelen?
  1. urinebuis
  2. eikel
  3. voorhuid
  4. urineblaas
  5. zaadblaasje
  6. prostaat
  7. zaadleider
  8. zaadbal
  9. balzak

Slide 7 - Tekstslide

Sperma bestaat uit:
A
zaadcellen
B
zaadcellen en een beetje urine
C
zaadcellen en vocht
D
zaadcellen en slijm

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Puberteit
  • In de eierstokken liggen (onrijpe) eicellen
  • De eileider vervoert eicellen naar de baarmoeder
  • Een eicel rijpt in een follikel in een eierstok. Na ongeveer 2 weken is die rijp, barst deze uit de follikel en komt in de eileider.                  = ovulatie       
      
  • * een meisje is vruchtbaar als haar eicellen gaan rijpen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Waar liggen de eicellen opgeslagen?
A
eileider
B
eierstok
C
baarmoeder
D
vagina

Slide 13 - Quizvraag

Bij de geboorte van een meisje zijn alle eicellen al aanwezig in de eierstokken
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat weet je over menstruatie?

Slide 15 - Woordweb

Menstruatiecyclus
Elke maand wordt de baarmoeder klaargemaakt voor een eventuele bevruchting van een eicel door een zaadcel.

Slide 16 - Tekstslide

Gemiddeld 

Slide 17 - Tekstslide

Symptomen
  • Ellendig of verdrietig voelen
  • Buikpijn, rugpijn, hoofdpijn, spierpijn. 
  • Soms is een meisje sneller boos of chagrijnig
  • Sommige vrouwen hebben extra zin in lekkere dingen zoals chocola

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Menstruatie:
het slijmvlies laat los
  • Spieren rondom de baarmoeder trekken samen, vandaar dat je buikpijn en spierpijn kan hebben. 

  • Hormonen spelen een rol bij de menstruatie, waardoor je veranderingen in je humeur kan waarnemen.

Slide 20 - Tekstslide

Menstruatiecyclus

Slide 21 - Tekstslide


Wat gebeurt er tijdens dag
1 t/m 5
A
Ovulatie
B
Innesteling
C
Menstruatie
D
Bevalling

Slide 22 - Quizvraag

Waarvoor dient de opbouw van het baarmoederslijmvlies?
A
Om bevruchting mogelijk te maken
B
Om innesteling mogelijk te maken
C
Om menstruatie mogelijk te maken

Slide 23 - Quizvraag

Duur van menstruatie
  • De duur is afwisselend. De ene vrouw is 2 tot 3 dagen ongesteld, de andere vrouw wel 7 dagen of langer.
  • Gemiddeld is een meisje of vrouw 3 tot 4 dagen ongesteld.
  • Een meisje is ongesteld vanaf de puberteit (ongeveer 13 jaar) tot de overgang (ongeveer 50 jaar).

Slide 24 - Tekstslide

Menstruatiecyclus
Een cyclus duurt ongeveer 28 dagen..
Menstruatie dus ook om de 28 dagen

Gebeurtenissen tijdens menstruatiecyclus:
1. eicel rijpt
2. baarmoederslijmvlies groeit
3. eisprong (ovulatie)
4. menstruatie

Tijdens de menstruatie wordt het verdikte deel van het baarmoederslijmvlies afgestoten.

Slide 25 - Tekstslide

Op welke dag vindt meestal de eisprong plaats tijdens de menstruatiecyclus
A
13
B
14
C
15
D
16

Slide 26 - Quizvraag

In één plaatje





Slide 27 - Tekstslide

Welke functie heeft het baarmoederslijmvlies ?
A
Zorgt ervoor dat een meisje ongesteld wordt
B
Heeft geen functie
C
Zorgt ervoor dat een bevruchte eicel kan innestelen
D
Zorgt ervoor dat de hypofyse geslachtshormonen gaat afgeven

Slide 28 - Quizvraag

Hormonen en menstruatiecyclus
Menstruatiecyclus wordt geregeld door hormonen uit de hypofyse 
en de hormonen progesteron en oestrogeen.

  • Hypofysehormoon => zorgen dat de follikel gaat groeien

  • Oestrogeen => wordt gemaakt door follikel vooral vóór ovulatie (baarmoederslijmvlies wordt daardoor dikker en ovulatie vindt plaats)

  • Progesteron => wordt gemaakt door lege follikel na de ovulatie. Zorgt ervoor dat baarmoederslijmvlies dik en goed doorbloed blijft.

Slide 29 - Tekstslide

Hormonen en menstruatie
  • Op dag 14 piekt de hoeveelheid FSH en LH => eisprong.
  • De eierstok wordt gestimuleerd tot hormoonproductie (oestrogeen). Dit zet aan tot de groei van nieuw baarmoederslijmvlies.
  • Progesteron stijgt => opbouw baarmoederslijmvlies wordt voortgezet.

Slide 30 - Tekstslide

De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer is een vrouw het meest vruchtbaar?
A
Vlak na de menstruatie
B
Vlak voor de menstruatie
C
Vlak na de eisprong
D
Vlak voor de eisprong

Slide 32 - Quizvraag

Als de eicel is bevrucht
Dan nestelt die zich in in het baarmoederslijmvlies. 
De vrouw is dan zwanger. 

Slide 33 - Tekstslide

Samenvatting
  • De menstruatiecyclus duurt gemiddeld 4 weken (28 dagen).

  • Wanneer een vrouw ongesteld is, heeft er geen bevruchting plaatsgevonden en wordt een deel van het slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder afgebroken. Dit slijmvlies komt met het bloed via de vagina naar buiten. 

Slide 34 - Tekstslide

Samenvatting
  • Vrouwelijke geslachtshormonen zorgen ervoor dat na de menstruatie het slijmvlies weer dikker wordt.
  • Ongeveer 14 dagen na het begin van de menstruatie vindt een eisprong plaats.
  • De menstruatie duurt ongeveer 3 tot 5 dagen.
  • Vanaf de puberteit tot en met de overgang kan een vrouw ongesteld worden. 

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk
Hoofdstuk 11: Voortplanting
Paragraaf 11.1: vraag 1 t/m 25.


Slide 36 - Tekstslide