uitleg §6 - V1B - 16 april 2024

Ilse lijkt groter dan Laura, maar zij is even groot ...... zij.
A
als
B
dan
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Ilse lijkt groter dan Laura, maar zij is even groot ...... zij.
A
als
B
dan

Slide 1 - Quizvraag

Nederlands 

Cursus 6 formuleren

§6 - Trappen van vergelijking
 
V1B

16-04-2024

Slide 2 - Tekstslide

Agenda
  • landen & 10 min lezen
  • lesdoelen deze les
  • Uitleg §6: trappen van vergelijking
  • Zelfstandig oefenen
  • Oefeningen nakijken
  • 12:50: einde les

Slide 3 - Tekstslide


Eerst... 
lekker 10 minuten lezen! 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Agenda
  • landen & 10 min lezen
  • lesdoelen deze les
  • Uitleg §6: trappen van vergelijking
  • Zelfstandig oefenen
  • Oefeningen nakijken
  • 12:50: einde les

Slide 5 - Tekstslide

Doel van de les
Je weet hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je weet wanneer je als of dan gebruikt.

p. 240 boek

Slide 6 - Tekstslide

Agenda
  • landen & 10 min lezen
  • lesdoelen deze les
  • Uitleg §6: trappen van vergelijking
  • Oefenen
  • Zelfstandig oefeningen maken/  mogelijkheid tot vragen stellen

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 8 - Tekstslide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Agenda
  • landen & 10 min lezen
  • lesdoelen deze les
  • Uitleg §6: trappen van vergelijking
  • Oefenen
  • Zelfstandig oefeningen maken/  mogelijkheid tot vragen stellen

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 15 - Open vraag

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 16 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quizvraag

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quizvraag

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag

Stellende trap
zoveel mogelijk woorden
(voorbeeld: klein)

Slide 21 - Woordweb

Vergrotende trap
zoveel mogelijk woorden
(voorbeeld: kleiner)

Slide 22 - Woordweb

Agenda
  • landen & 10 min lezen
  • lesdoelen deze les
  • Uitleg §6: trappen van vergelijking
  • Oefenen
  • Zelfstandig oefeningen maken/  mogelijkheid tot vragen stellen

Slide 23 - Tekstslide


Zelfstandig oefeningen maken/ mogelijkheid tot vragen stellen
Maak: oefeningen 1 t/m 5 op p. 241
Klaar: maak dan oefentoets (Magister) §6

timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Overtreffende trap
zoveel mogelijk woorden
(voorbeeld: kleiner)

Slide 25 - Woordweb