In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Het Interbellum (1919-1939)
3.3 Adolf Hitler aan de macht
Slide 1 - Tekstslide
Wie heeft de macht in Rusland in 1919?
A
Tsaar Nicolaas
B
Lenin
C
Stalin
D
Wilhelm II
Slide 2 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Tsaar Nicolaas II
B
Lenin
C
Stalin
D
Wilhelm II
Slide 3 - Quizvraag
In welk jaar komt Lenin aan de macht?
Slide 4 - Open vraag
Wat is een showproces?
A
Schijnproces om democratisch te lijken
B
Een feestelijke processie
C
Iets dat alleen onder Stalin gebeurde
D
Een proces op televisie
Slide 5 - Quizvraag
Voor hoeveel jaar werd de economie gemiddeld gepland in de SU?
Slide 6 - Open vraag
Welk begrip past er bij de afbeelding?
A
Collectivisatie
B
Strafkamp
C
Eigendom
D
Planeconomie
Slide 7 - Quizvraag
Hoe wordt Duitsland genoemd tussen 1918 en 1933?
Slide 8 - Open vraag
Hoe heet het plan in 1924 om Duitsland economisch te helpen?
Slide 9 - Open vraag
Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen
Slide 10 - Quizvraag
Hoe heet de fascistische leider van Italië?
Slide 11 - Open vraag
Welke hoort niet bij Mussolini?
A
Geweld is goed
B
Democratie is slecht
C
Joden zijn slecht
D
Nationalisme is belangrijk
Slide 12 - Quizvraag
3.3 Adolf Hitler aan de macht
Door crisis krijgt Republiek Weimar minder steun en Hitler meer.
Belangrijkste ideeën van Hitler:
Democratie is verkeerd
Geweld is goed
Nationalisme is belangrijk
Sterk leger
Joden zijn schuld van crisis
Slide 13 - Tekstslide
Nationaalsocialisme: ideologie van Hitler. Sterk leiderschap, nationalisme, militarisme en rassenleer belangrijk.
Antisemitisme: jodenhaat
Rassenleer: idee dat mensen onder te verdelen zijn in rassen en daarmee ieder eigen kenmerken hebben. Ariërs zijn beste ras.
Slide 14 - Tekstslide
Übermenschen: Ariërs, Germanen. De beste mensen
Untermenschen. Mensen onderaan de samenleving die een gevaar kunnen vormen (Oost-Europeanen, communisten, Joden, Homoseksuelen).
Slide 15 - Tekstslide
In 1933 wint Hitler veel stemmen (niet genoeg), maar mag toch Rijkskanselier worden. Hij weet de juiste mensen tegen elkaar weg te spelen en krijgt uiteindelijk alle macht.
Al snel wordt alles wat anti-nazi is verboden: censuur.
Slide 16 - Tekstslide
Gelijkschakeling: iedereen in Duitsland moest hetzelfde gaan denken. Hiervoor oa scouting waar alle jeugd lid van moest zijn: Hitlerjugend (jongens) & Bund Deutscher Mädel (BDM, meisjes).
Dit is onderdeel van indoctrinatie: alles herhalen tot je het gelooft.
Slide 17 - Tekstslide
Welk onderdeel van het nazisme is niet per definitie ook fascistisch?
A
Geweld is goed
B
Er is één sterke leider
C
Jodenhaat
D
Democratie is onzin
Slide 18 - Quizvraag
Geef een ander woord voor Jodenhaat
Slide 19 - Open vraag
Hitler vond dat de Untermenschen meer rechten moesten hebben
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Hitler wint de verkiezingen van 1933 en is daarom Rijkskanselier geworden
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Hoe heet de scoutinggroep waar jongens verplicht lid van moesten zijn?
Slide 22 - Open vraag
Hitler liet al snel concentratiekampen bouwen voor tegenstanders. Dit was publiek geheim.
Tegenstanders werden opgepakt door Gestapo, de geheime politie.
SA (Sturmabteilung), knokploeg, wachten van NSDAP.
SS (Schutzstaffel), lijfwacht Hitler. Dit waren de allerbeste nazi's.
Slide 23 - Tekstslide
Neurenberger Rassenwetten (1935)
Hierin stond wie er Duits was en wie niet. Tenminste 3 opa's/oma's moesten Duits zijn. Zo niet dan:
Niet trouwen met Duitser.
Geen Duitser in dienst hebben.
Niet voor de overheid werken.
Als arts geen Duitser helpen.
Slide 24 - Tekstslide
November Pogrom (Kristallnacht): veel Joodse huizen, winkels, synagogen vernield door nazi's in november 1938. Haat tegen Joden ging zichtbaar verder dan alleen woorden.
Joden werden opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd. Daders natuurlijk niet.
Slide 25 - Tekstslide
Iedere Duitser zou weer in het Duitse Rijk moeten wonen (Heim ins Reich), al het grondgebied dat verloren was, moest dus weer terug.
Oostenrijk hoorde bij Duitsland, vond Hitler en veel Oostenrijkers. Met dwang gaf regering macht op = Anschluss (1936). Uiteindelijk geen geweld gebruikt.
Duitsers hadden ook meer gebied nodig, Lebensraum. Hierdoor ook stukken van Tsjechoslowakije en later Polen weg.
Slide 26 - Tekstslide
GB en Fra niet blij met annexatie Oostenrijk en zeker niet met die van Tsjechoslowakije. Maar doen niets dan praten.
Conferentie van Munchen (1938). Bespreking met VS, GB, Fra en Derde Rijk om Hitler geen landen meer te laten aanvallen. Hitler belooft te stoppen.
Appeasement: Aub geen oorlog meer, VS/GB/Fra zullen het tot nu goed vinden wat Hitler doet.
Slide 27 - Tekstslide
Niet-Aanvalsverdrag
1939: Molotov-Ribbentroppact: Hitler en Stalin zullen elkaar niet aanvallen.
Was een grote verrassing, want Hitler had hekel aan communisten. Maar gesloten uit angst voor Tweefrontenoorlog en aanval vanuit het Oosten.
Hierbij werd Polen verdeeld. Hitler en Stalin trokken tegelijkertijd het door hun afgesproken gebied in (terugpakken wat zij van hen vonden).
Slide 28 - Tekstslide
Vandaag heb ik geleerd:
Slide 29 - Woordweb
Na deze paragraaf ken je/kun je
Deelvraag: Hoe veranderde de Duitse samenleving nadat Hitler aan de macht kwam?