Havo 4 paragraaf 3.1 hoge- en lagedrukgebieden

Hogedruk- en lagedrukgebieden 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hogedruk- en lagedrukgebieden 

Slide 1 - Tekstslide

Bij een hogedrukgebied
A
daalt de lucht
B
stijgt de lucht
C
dat ligt er aan op welk halfrond je zit

Slide 2 - Quizvraag

Bij een hogedrukgebied is een
A
overschot aan lucht
B
tekort aan lucht

Slide 3 - Quizvraag

Hogedrukgebieden vind je
A
rond de evenaar
B
rond de 30 graden NB en ZB
C
rond de 60 graden NB en ZB

Slide 4 - Quizvraag

Bij een hogedrukgebied hebben we
A
Nat en koud weer
B
Stabiel en nat weer
C
Nat en warm weer
D
Stabiel en droog weer

Slide 5 - Quizvraag

Bij een lagedrukgebied .... de lucht
A
daalt
B
stijgt

Slide 6 - Quizvraag

Een ander woord voor een lagedrukgebied is:
A
Een maximum
B
Een depressie
C
Een minimum
D
Een impressie

Slide 7 - Quizvraag

Is de satellietfoto van een lagedrukgebied of van een hogedrukgebied?
A
lagedrukgebied
B
hogedrukgebied

Slide 8 - Quizvraag

Wind waait altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding:

Welke afwijking heeft de wind die op het Noordelijke halfrond waait van 30 graden NB naar de evenaar?
A
Naar links
B
Naar rechts

Slide 10 - Quizvraag

Gebruik de figuur. Bij welk cijfer vind je het subtropisch maximum?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

Gebruik de figuur. Bij welke letter waait de zuidoostpassaat?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quizvraag

Welk begrip hoort er bij 'Wind die van de subtropische hogedrukgebieden richting evenaar waait.'
A
Passaat
B
Moesson
C
Poolwind
D
Westenwinden

Slide 13 - Quizvraag

Welke kenmerken horen er bij een lagedrukgebied?
A
stijgende lucht, verdamping, wisselvallig weer
B
dalende lucht, condensatie, constant weer
C
stijgende lucht, condensatie, wisselvallig weer
D
dalende lucht, verdamping, constant weer

Slide 14 - Quizvraag

Welke regen valt er in berggebieden?
A
Stuwingsregen
B
Stijgingsregen
C
Frontale regen

Slide 15 - Quizvraag

De wet van Buys Ballot =
A
Wind waait altijd van een lagedrukgebied naar een hogedrukgebied
B
Wind waait altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied
C
De wind heeft op het NH een afwijking naar rechts
D
De wind heeft op het ZH een afwijking naar rechts

Slide 16 - Quizvraag

Waardoor heeft de wind op het NH een afwijking naar rechts en op het ZH naar links?

Slide 17 - Open vraag

Hoe noemen we de lijnen op een weerkaart waarmee de plaatsen met dezelfde luchtdruk met elkaar verbonden zijn?
A
Isothermen
B
Hectopascal
C
Isobaren
D
Barometer

Slide 18 - Quizvraag


Over deze weerkaart worden twee uitspraken gedaan.
Uitspraak 1: boven Spanje is het onbewolkt of licht bewolkt.
Uitspraak 2: in het hogedrukgebied boven Spanje stijgt de lucht op. 
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 19 - Quizvraag


Op welke weerkaart waait het in Nederland het  hardst?
A
Weerkaart 1
B
Weerkaart 2

Slide 20 - Quizvraag

Welke windrichting is van toepassing op de Zuidwestkust van Frankrijk?
K
A
Noordenwind
B
Westenwind
C
Noordwestenwind
D
Oostenwind

Slide 21 - Quizvraag