Modalverben & die Zahlen

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Am Ende des Unterrichts
  • Heb je de Modalverben herhaald
  • Heb de betekenissen van de Modalverben herhaald
  • Heb je geoefend met het inzetten van de Modalverben
  • Heb je de "regels" van de Modalverben herhaald
  • Heb je geoefend met getallen in het Duits 

Slide 2 - Tekstslide

Was wisst ihr noch über die Modalverben?

Slide 3 - Tekstslide

Die Bedeutung der Modalverben
Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Sollen = moeten (bevel van een ander)
Wollen = willen
(Wissen = weten)
                                    De klas moet maar snel wegwezen

Slide 4 - Tekstslide

Im Vergleich mit dem schwachen Verb
   Wohnen:                                                       Können:
Ich wohne                                                     Ich kann
Du wohnst                                                    Du kannst
Er/sie/es wohn                                         Er/sie/es kann
Wir wohnen                                                  Wir können
Ihr wohn                                                      Ihr könnt
Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können

Slide 5 - Tekstslide

Was musst du dir merken?

Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang

Slide 6 - Tekstslide

Anky ........ sehr gut reiten. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

.......... ich reinkommen?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Die Kinder ....................... Eis. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Ich ............... eine Suppe bestellen, bitte.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Du .......... deine Hausaufgaben machen!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Selbständige Arbeit
Wat?: werkblad met Modalverben
Hoe?: zelfstandig
Hulp?: kijk naar het bord / steek je hand op
Tijd?: 10 min
Uitkomst?: je hebt geoefend met de modale werkwoorden
Klaar?:  ga in stilte de woordenlijst van Kapitel 'Einkaufen' leren (blz. 132)

Slide 17 - Tekstslide

Zahlen (1-20)
1  =  eins                    8  =  acht                             15  =  fünfzehn
2  =  zwei                  9  =  neun                            16  =  sechszehn
3  =  drei                   10  =  zehn                           17  =  siebzehn
4  =  vier                    11  =  elf                                 18  =  achtzehn
5  =  fünf                   12  = zwölf                           19  =  neunzehn
6  =  sechs               13  =  dreizehn                   20  = zwanzig
7  =  sieben             14  =  vierzehn

Slide 18 - Tekstslide

Zahlen (honderdtallen)
100  =  (ein)hundert                  800  =  achthundert
200  =  zweihundert                 900  =  neunhundert                        
300  =  dreihundert                  1000  =  (ein)tausend
400  =  vierhundert                                                
500 = fünfhundert                        
600  =  sechshundert                     
700  =  siebenhundert            

Slide 19 - Tekstslide

Kombinationen
121  =  hunderteinundzwanzig
730  =  siebenhundertdreißig
220  =  zweihundertzwanzig
801  =  achthundertein
956  =  neunhundertsechsundfünfzig



Slide 20 - Tekstslide

Selbständige Arbeit
Wat?: werkblad met getallen/Zahlen
Hoe?: zelfstandig
Hulp?: kijk naar het bord / steek je hand op
Tijd?: 10 min
Uitkomst?: je hebt geoefend met de modale werkwoorden
Klaar?:  ga in stilte de woordenlijst van Kapitel 'Einkaufen' leren (blz. 132)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

1
A
eine
B
eins
C
ein

Slide 23 - Quizvraag

12
A
zwolf
B
zwölf

Slide 24 - Quizvraag

30
A
dreisig
B
dreizig
C
dreißig

Slide 25 - Quizvraag

50
A
fünfzig
B
funfzig
C
fünfßig

Slide 26 - Quizvraag

60
A
sechsig
B
sechßig
C
sechzig

Slide 27 - Quizvraag

87
A
achtundsiebzig
B
siebenundachzig
C
siebenundachtzig

Slide 28 - Quizvraag

93
A
neununddreißig
B
dreiundneunzig
C
neununddrei

Slide 29 - Quizvraag

32
A
zweiunddreißig
B
zweiunddreizig

Slide 30 - Quizvraag

77
A
siebsiebzig
B
siebensiebzig
C
siebenundsiebzig

Slide 31 - Quizvraag

81
A
einundachtzig
B
achtundein
C
einundacht

Slide 32 - Quizvraag

75
A
funfundsiebzig
B
fünfundsiebzig
C
siebenundfünfzig

Slide 33 - Quizvraag

900
A
neunhunderd
B
neunhundert
C
neinhundert
D
neinhunderd

Slide 34 - Quizvraag

401
A
vierhunderteins
B
vierhunderteen
C
vierhunderdeins

Slide 35 - Quizvraag

300
A
dreihonderd
B
dreihundert
C
dreihunderd
D
dreihonderd

Slide 36 - Quizvraag

770
A
siebenhundertsieben
B
siebensiebzig
C
siebenhundertsiebzig

Slide 37 - Quizvraag

777
A
siebenhundertsiebenundsiebzig
B
siebenhundertsieben
C
siebensiebensiebzig

Slide 38 - Quizvraag

624
A
sechshundertvierundzwanzig
B
sechshundertzweiundvierzig
C
sechshundertvier

Slide 39 - Quizvraag

505
A
funfhundertfunf
B
fünfhundertfünf
C
fünfhündertfünf

Slide 40 - Quizvraag

888
A
achtundachtzig
B
hundertachtundachtzig
C
achthundertachtundachtzig

Slide 41 - Quizvraag

401 kan ik spellen als 'vierhunderteins' en als 'vierhundertundeins'
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quizvraag