Vraagzinnen en Vraagwoorden
1 / 34
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoe
Slide 10 - Quizvraag
_____ doe je?
A
Wie
B
Wat
C
Hoe
D
Wanneer
Slide 11 - Quizvraag
______ is boos?
A
Wanneer
B
Waar
C
Wat
D
Wie
Slide 12 - Quizvraag
_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe
Slide 13 - Quizvraag
_________ is de school? In Zuidoost.
A
Wie
B
Wanneer
C
Waarom
D
Waar
Slide 14 - Quizvraag
___________ hebben we de toets? Vrijdag.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe
Slide 15 - Quizvraag
_______ ga jij naar school? Om Nederlands te leren.
A
Wie
B
Hoe
C
Waarom
D
Waar
Slide 16 - Quizvraag
______ reis jij morgen? Met de trein.
A
Waarom
B
Hoe
C
Wat
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Link
Begin een vraag met WIE.
Slide 19 - Woordweb
Begin een vraag met WAT.
Slide 20 - Woordweb
Begin een vraag met WAAR.
Slide 21 - Woordweb
Begin een vraag met WANNEER.
Slide 22 - Woordweb
Begin een vraag met WAAROM.
Slide 23 - Woordweb
Begin een vraag met HOE.
Slide 24 - Woordweb
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Maak een vraag:
Jullie gaan elke dag naar de Jumbo.
Jullie gaan elke dag naar de Jumbo.
Slide 27 - Woordweb
Maak een vraag:
Jij zwemt altijd op zondag.
Jij zwemt altijd op zondag.
Slide 28 - Woordweb
Maak een vraag:
Jij maakt altijd grappen.
Jij maakt altijd grappen.
Slide 29 - Woordweb
Maak een vraag:
Hij loopt elke dag naar het bos.
Hij loopt elke dag naar het bos.
Slide 30 - Woordweb
Maak een vraag:
Wij gaan elke maand naar een restaurant.
Wij gaan elke maand naar een restaurant.
Slide 31 - Woordweb
De poes slaapt.
(maak de vraag)
(maak de vraag)
Slide 32 - Open vraag
De jongen drinkt cola.
(maak de vraag)
(maak de vraag)
