EC2_Wat wil jij hebben

EC 2_Wat wil jij hebben?
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

EC 2_Wat wil jij hebben?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet welke begrippen we gebruiken om onze wensen uit te drukken en waarom mensen verschillende dingen willen hebben.
  • Je weet op welke manieren mensen producten kunnen bemachtigen
  • Je weet het verschil tussen een product en dienst.
  • Je weet waarom sommige dingen schaars zijn en andere dingen niet. 

Slide 2 - Tekstslide

Behoeften
  • Alles wat je nodig hebt om te kunnen leven of..... 
  • Alles wat je wilt hebben  
  • Er zijn 2 soorten behoefte, namelijk:
  • Primaire behoefte:
  • Spullen die je nodig hebt en niet zonder kunt
  • Secundaire behoefte:
  • Spullen die je graag wilt hebben, maar wel zonder kunt

Slide 3 - Tekstslide

Behoeften verschillen door: 
  • Leeftijd
  • Geslacht
  • Budget
  • Reclame
  • Mensen in jouw omgeving 

Slide 4 - Tekstslide

Prioriteiten
  • Helaas heeft bijna niemand zoveel geld dat hij alles kan kopen.  
  • Daardoor moeten wij allemaal prioriteiten stellen.  
  • Dit betekent dat je een keuze maakt wat voor jou het belangrijkste 

Slide 5 - Tekstslide

Je kunt dus niet alles kopen wat je wilt hebben. Sommige dingen kun je wel op een andere manier krijgen dan kopen
  • Als je verschillende manieren hebt om de dingen te krijgen die je wilt hebben dan noem je dat alternatief aanwendbaar. Als je iets goedkoper kan krijgen doordat je er extra tijd in stopt, is dit het geval.
  • Wanneer je zelf een product maakt die je wilt hebben noemen we het zelfvoorziening. Dit is ook een vorm waarbij een product of alternatief aanwendbaar wordt. 

Slide 6 - Tekstslide

Schaarste
  • Een product is in de economie schaars, wanneer er iets opgeofferd is. 
  • Brood is bijvoorbeeld schaars, doordat er meel is opgeofferd en een bakker heeft zijn tijd opgeofferd om dat brood te maken.
  • Voor schaarse goederen wordt geld betaald 

Slide 7 - Tekstslide

Vrije goederen
  • Wanneer je een product gebruikt waar niks voor is opgeofferd maak je gebruik van vrije goederen. 
  • Deze goederen zijn gratis. 
  • Je hebt bijvoorbeeld de volgende vrije goederen:
  • Zonlicht
  • Zeewater
  • Wind

Slide 8 - Tekstslide

Consumeren is …
A
Een bedrag opzijleggen voor een latere grote aankoop
B
Iets maken waarmee je in je eigen behoefte kan voorzien
C
Het kopen van goederen of diensten
D
Invloed uitoefen op andere mensen om iets te kopen

Slide 9 - Quizvraag

Consumeren:
  • Goederen of diensten kopen die je wilt hebben
  • Diensten zijn werkzaamheden die mensen voor je doen en jij hun hiervoor betaalt
  • Goederen zijn spullen die mensen kopen

  • Goederen verdelen we in 2 groepen. 
  • Je hebt gebruiksgoederen. Dit zijn spullen die je vaker dan 1 keer gebruikt.
  • Je hebt ook verbruiksgoederen. Spullen die je maar 1 keer kunt gebruiken. 

Slide 10 - Tekstslide