Klas 4zw3 Fictie les 19

Welkom 4zw3 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 4zw3 

Slide 1 - Tekstslide

15 minuten 

zelfstandig lezen

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen 5.2
- Fictie – alles wat verzonnen is; leesboeken, strips, films, toneelstukken en gedichten.
- Non-fictie – alles wat niet verzonnen is; Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken en handleidingen.
- Autobiografie – iemand schrijft zijn levensverhaal
- Biografie – iemand schrijft het levensverhaal van een ander

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen 5.2
Beoordelingswoorden -> hiermee kun je je mening geven over het verhaal en personages.
Wanneer je een beoordelingswoord gebruikt, moet je altijd uitleggen waarom je voor dit specifieke woord hebt gekozen. Deze uitleg wordt een argument genoemd.

Waardevol - Waardeloos                                                Sfeervol - Sfeerloos
Makkelijk - Moeilijk                                                            Vlot verteld - Langdradig
Overzichtelijk - Onoverzichtelijk                                 Indrukwekkend - Niet indrukwekkend
Ontroerend - Niet ontroerend                                     Realistisch - Onrealistisch
Mooi - Lelijk                                                                          Opgewekt - Zielig

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen 5.3
- Sociaal-politieke boeken: hierin spelen ontwikkelingen in de maatschappij of de politiek een rol.

 
- Psychologische boeken: hierin is het innerlijk van personages heel belangrijk: hun gedachten, gevoelens en waarom ze bepaalde dingen doen.

Slide 5 - Tekstslide

Begrippen 5.4
- Realistisch – fictie die ‘net echt’ is
- Niet-realistisch – fictie die niet waar kan zijn

- Science-fiction - Verhaal dat zich ver in de toekomst afspeelt en waarin de techniek veel verder ontwikkeld is dan tegenwoordig
- Fantasy - Verhaal dat zich afspeelt in een verzonnen wereld waarin vaak magie en bijzondere wezens voorkomen


Slide 6 - Tekstslide

Begrippen 5.5
Waarderen


1. Gevoel -> beelden, woorden of geluiden raken me, ik heb er een sterk gevoel bij.
2. Humor -> Het maakt mij aan het lachen
3. Vorm -> Ik vind de stijl of de vorm bijzonder (hoe iets gemaakt is, klinkt of eruitziet).
4. Troost -> Het biedt troost voor iets wat ik heb meegemaakt of herken.
5. Herkenning -> Ik herken deze gedachte, gevoelens of gebeurtenissen.
6. Onderwerp -> Ik vind het onderwerp interessant

Slide 7 - Tekstslide

Begrippen

- Hoofdpersoon – De hoofdpersoon is de belangrijkste verhaalpersoon. Je komt de gedachten en gevoelens van één persoon te weten. Soms is er meer dan één hoofdpersoon. Dit zie je vaak bij verhalen waarbij je elk hoofdstuk vanuit een andere hoofdpersoon leest.
- Bijpersonen – minder belangrijke verhaalpersonen. Je leert ze alleen kennen door wat ze zeggen en wat ze doen.
- Relaties – wat hebben personages met elkaar gemeen? Man/vrouw, vrienden, broer/zus, buren, etc.

Slide 8 - Tekstslide

 Genre
Een genre is een benaming waarmee culturele uitingen, zoals films, theaterstukken, boeken, toneelstukken en andere creatieve producten worden ingedeeld op soort. Er wordt bij de indeling op genre gekeken naar overeenkomsten. Je zou kunnen zeggen dat als verschillende boeken of films hetzelfde gevoel oproepen, ze tot hetzelfde genre behoren. Een detective roept bijvoorbeeld over het algemeen spanning op bij de lezer, terwijl een romantische komedie de kijker aan het lachen maakt.
Zo bestaan de volgende genres:


1. Biografie
2. Detective
3. Doktersverhaal
4. Erotiek
5. Familieroman
6. Griezelverhaal
7. Historische roman
8. Humor
9. Oorlog/verzet
10. Psychologisch verhaal
11. Romantisch verhaal
12. Science-fiction
13. Sociaal/politiek verhaal
14. Spanning en avontuur
15. Waargebeurd verhaal
16. Western
17. Zeeverhaal

Slide 9 - Tekstslide

Begrippen

- Plaats – de schrijver vertelt hoe de ruimte eruitziet, hoe die voelt, hoe die ruikt. Zo kun je je een goede voorstelling maken waar het verhaal zich afspeelt.

- Tijd – het maakt nogal wat uit of een verhaal zich afspeelt in de toekomst of in de middeleeuwen. Ook het tijdstip waarop iets gebeurt, heeft invloed op de sfeer en spanning in een verhaal.
- Titelverklaring – de titel van het boek heeft een verklaring of is ergens van afgeleid.

Slide 10 - Tekstslide

Begrippen

- Perspectief – ik-verhaal of hij/zij-verhaal.
In een ik-verhaal zie je het verhaal door de ogen van een ik-persoon. Het lijkt alsof de hoofdpersoon aan de lezer vertelt wat hij doet, zegt, denkt en voelt.
In een hij/zij-verhaal verwijst de schrijver met hij of zij naar de hoofdpersoon. Je krijgt de gedachten van deze persoon te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit hem/haar bekijkt.
- Onderwerp – het onderwerp van het boek, hierover gaat het boek: drugs, vandalisme, sporten, etc.



Slide 11 - Tekstslide

Begrippen

- Karakterontwikkeling: Wat de hoofdpersoon in een verhaal meemaakt, kan invloed hebben op zijn of haar karaktereigenschappen. Met andere woorden: zijn of haar karakter ontwikkelt zich.

- Rijm
Eindrijm: het laatste woord van de zin rijmt op het laatste woord van de volgende zin.
Klankrijm: veel woorden in het gedicht met dezelfde klank.

Slide 12 - Tekstslide

Kenmerken van een gedicht
Een gedicht kun je herkennen aan de volgende kenmerken.
• Er staat veel wit in en om een gedicht.
• De regels staan vaak in groepjes bij elkaar, in strofes.
• De regels zijn meestal kort.
• De zinnen worden soms op een onverwachte plaats afgebroken en gaan op de volgende regel verder.
• De dichter herhaalt soms klanken, woorden of regels. Vaak zijn er woorden die rijmen, maar dat hoeft niet.
• De dichter gebruikt beeldspraak, bijvoorbeeld een vergelijking met of zonder als.
• De dichter zet de woorden in een andere volgorde dan je verwacht.
Ook de teksten van liedjes en raps zijn vaak gedichten, maar dan met muziek erbij.


Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Paragraaf 5.5
+
Keuzeopdrachten

Slide 14 - Tekstslide

EINDE             LES

Slide 15 - Tekstslide