Sterke werkwoorden met een een
a in de stam krijgen een
Umlaut op de a bij du, er/es/sie fahren: du fährst, er/es/sie fährt
Dit komt ook voor bij: laufen: du läufst, er/es/sie läuft
saufen: du säufst, er/es/sie säuft
stoßen: du stößt, er/es/sie stößt