Modals must, have(got) to, should

Welcome!
Get your iPads out and log in to LessonUp
study irregular verbs here
timer
5:00
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome!
Get your iPads out and log in to LessonUp
study irregular verbs here
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Today
Aan het einde van de les heb je de grammatica present perfect herhaald

Aan het einde van de les kan je het verschil uitleggen tussen must/have to/should

Slide 2 - Tekstslide

present perfect en past simple
Wat was het verschil ook alweer?

Slide 3 - Tekstslide

Present Perfect - Past Simple
Present perfect                 Past simple

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden
Welk ezelsbruggetje hadden we ook alweer?

Slide 5 - Tekstslide

Laten we oefenen!
let op: dit soort vragen krijg je op de toets

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple <> Present Perfect
He ..... not ..... on the lights yet.
A
did not switch
B
did not switched
C
has not switch
D
has not switched

Slide 7 - Quizvraag

Past simple <> Present Perfect
She had a headache yesterday.
A
Past Simple
B
Present Perfect

Slide 8 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect:
I ..... just ..... my telephone call.
A
has just finished
B
have just finished
C
did just finish
D
am just finishing

Slide 9 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (visit) Paris three times.
A
visited
B
have visited

Slide 10 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _________ that before.
A
did never do
B
do
C
didn't
D
have never done

Slide 11 - Quizvraag

Past simple / Present perfect

I (walk) to school yesterday
A
have walked
B
walked
C
walk
D
am walking

Slide 12 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?
A
Did you see
B
Did you saw
C
Have you seen
D
Have you saw

Slide 13 - Quizvraag

Past simple/ present perfect
_____ you ever ______ (to visit) China, Nino?
A
did visit
B
did visited
C
Have visit
D
Have visited

Slide 14 - Quizvraag

Past simple/ present perfect
I ________ (to live) in St. Anna since 2018
A
lived
B
have lived
C
live
D
has lived

Slide 15 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 16 - Quizvraag


Past Simple & Present Perfect
Snap je dit onderwerp en weet je nu hoe je moet bepalen of een zin past simple of present perfect moet zijn?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 17 - Quizvraag

Welke drie hulpwerkwoorden hebben we gisteren besproken?

Slide 18 - Open vraag

Wanneer gebruik je can?

Slide 19 - Open vraag

Wanneer gebruik je could?

Slide 20 - Open vraag

Wanneer gebruik je 'to be able to'?

Slide 21 - Open vraag

Modals must, have to, should


De laatste drie hulpwerkwoorden!

Slide 22 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten
must = moeten
have/has (got) to = iets moet van iemand anders

Slide 23 - Tekstslide

Should
Should = zou (niet) moeten.

Should  (+not) + hele werkwoord
You should eat more veggies.
jij vindt dat iets (niet) zou moeten.
Je geeft een advies.
Je raadt iets af.

Slide 24 - Tekstslide

Must

Must (+not) + hele werkwoord

jij vindt dat iets (niet) moet.
Must is krachtiger dan should.

You must check the tyres.
You mustn't buy that game. It's a waste of money.

Slide 25 - Tekstslide

Have to

has/have  to + hele werkwoord

Iets moet van iemand anders, niet van jou.

Je geeft een noodzaak, zekerheid of verplichting aan.


Mum says I have to do the dishes.
You have to turn off your phone in class.

Slide 26 - Tekstslide

Have to in ontkenningen

Als je have to in ontkennende zinnen gebruikt, dan verandert de betekenis van 'moeten' in 'niet hoeven'.


Don't have to + hele werkwoord 
Doesn't have to + hele werkwoord

She doesn't have to walk her dog.

Slide 27 - Tekstslide

Wat is dan 'mag niet' in het Engels?

Slide 28 - Open vraag

Layla___ come, if she doesn`t want to.
A
should
B
doesn`t have to
C
must
D
have to

Slide 29 - Quizvraag

Have you seen that sign? It says you____ walk on the grass
A
mustn`t
B
shouldn`t
C
don`t have to

Slide 30 - Quizvraag

Pete is off to bed. He___ get up early for his paper round tomorrow for his boss.
A
must
B
has to
C
should

Slide 31 - Quizvraag

On this bus, all passengers____wear seat belts.
A
should
B
must
C
have to

Slide 32 - Quizvraag

You really___ eat junk food all the time. It`s bad for you.
A
don`t have to
B
shouldn`t
C
mustn`t

Slide 33 - Quizvraag

Listen, you___ wait for me if you`re in a hurry.
A
mustn`t
B
don`t have to

Slide 34 - Quizvraag

If you don`t understand the manual, you _____ ask for help.
A
must
B
have to
C
should

Slide 35 - Quizvraag

Wat ging goed tijdens het oefenen?

Slide 36 - Open vraag

Wat kan je nog extra oefenen?

Slide 37 - Open vraag

Time to work!
What: Do exercise 51, 52 WB pagina 115, 116
How: together or on your own
Help: book, teacher
Time: 10 minutes
Done? do the practice links underneath


Slide 38 - Tekstslide

Conclusion
Aan het einde van de les heb je de grammatica present perfect herhaald

Aan het einde van de les kan je het verschil uitleggen tussen must/have to/should

Huiswerk: 51, 52 WB pagina 115, 116

Slide 39 - Tekstslide