Les 13-11

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

• Materiaalcheck
• Lesdoelen
• Huiswerk bespreken
• Uitleg nieuwe stof
  
• Oefenen nieuwe stof
• Zelfstandig werken

• Ik kan volledige zinnen schrijven
• Ik kan bepalen of woorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn
• Ik kan op de juiste manier naar woorden verwijzen

Materiaalcheck

Leg de volgende dingen op je tafel:

Je boek voor Nederlands (nieuw Nederlands)

Laptop

Minimaal 2 pennen

Schrift voor Nederlands

Leesboek of tijdschrift

Gouden regels

• Niet roepen door de klas, je steekt je hand op als je iets wil zeggen
• Je behandelt elkaar met respect, je bent vriendelijk voor elkaar
• Tijdens de les ben je bezig met het vak Nederlands, niet met andere dingen bijvoorbeeld op je laptop

Wat verwacht ik van jullie

• Respect
• Veiligheid
• Vriendelijkheid
• Discipline

Huiswerk bespreken

We bespreken wat opdrachten uit de gemaakte paragrafen

Woordenboek

Ik noem een woord

Zoek het woord op

Schrijf op of het mannelijk of vrouwelijk is

Noteer het juiste verwijswoord

lidwoorden	de	het
woordgeslacht	m en v	o
verwijswoorden	die en deze	dit en dat
voorbeelden 3x	tafel - auto - kam	stuur - panel - bestuur
Ezelsbruggetje:de of het woord? Geef 3 voorb.	een gave trui een rode pen een leuke hond	een gaaf blad een rood bord een leuk feest

Het schema met woordgeslacht, verwijswoorden en voorbeelden.  

Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking

Je stelt iets vast.

Je maakt het groter

Je overtreft alles

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

Kim heeft een oude rolstoel,

maar die rijdt nog goed.

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.

1. Juist
2. Onjuist

Hieronder staan trappen van vergelijking. Vul elke trap van vergelijking aan.
1 … - bozer - …
2 goed - … - …

1. boos, boost, goeder, goedst
2. boos, boost, beste, best
3. boos, boost, beter, best
4. boos, boost, beter, goedst

DE FOUTJES

1. Lisa is jonger als mij.
   
2. Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
3. Lisa is jonger dan ik (ben).

Als/dan

Gebruik dan:

- bij een vergotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan

- bij ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht.

Gebruik als:

- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als

- bij niet zo: niet zo groot als

- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als..

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.

1. als en hem
2. als en hij
3. dan en hem
4. dan en hij

Volgens de coach speelde ik net zo goed.........

1. als
2. dan

Volgens de coach speelde ik net zo goed als .....

1. haar
2. zij

Kun jij beter hoofdrekenen .....

1. als
2. dan

Kun jij beter hoofdrekenen .....

1. ik
2. mij

We oefenen een paar opdrachten samen

Lukt het je alleen? Dan werk je zelfstandig verder

Paragraaf 4

Wat heb je geleerd deze les?

Aan welke waarde ga je vandaag werken en hoe ga je dat doen?

Cursus 6

Paragraaf 4

Leren voor de so